
f
mycelium woekert in de b a s t, aanleiding gevende tot de verdikking
van den twijg (fig. 101). Reeds in ’t zelfde n a ja a r wordt inwendig in
de bast de aanleg van de teleutosporenhoopen gevormd; maar eerst
in ’t volgende voorjaar (Maart) breken deze zich n a a r buiten toe door,
en vormen daar eigenaardige u itgroeiingen, die bij droog weer k u rk achtig
en bruin van kleur zijn, en bij vochtig weer in lichtgele
geleimassa’s veränderen (fig. 98, 99). — De teleutosporen ontkiemen,
zoodra zij rijp zijn, in het slijm, waarin zij zijn gelegen, en vormen
uit ieder van de twee cellen, waaruit zij b e s ta a n , een’ conidiënd
ra g e r, die kleine conidiën ( ,,sporidiën” ) vormt. Worden deze door
den wind of op andere wijze n a a r de bladeren van een’ pereboom
overgebracht, en vinden zij daar de gelegenheid om te ontkiemen, dan
dringt de zich. ontwikkelende zwamdraad in het blad binnen en doet
de bovenbeschreven roode v lek k en , die later opzwellen , ontstaan. =
De pereroest is oorzaak dat de bladeren te vroeg sterven en
afvallen, waardoor èn de vruchtvorming èn de flinke ontwikkeling
der scheuten lijdt. En ook wanneer de bladeren nog niet zooveel
te vroeg afv allen , wordt toch een groot gedeelte van het aangetaste
b lad , daar het zijn bladgroen heeft verloren, aan zijne bestemming
onttrokken, zoodat — als de roest in eenigszins sterken graad
optreedt — altijd de vorming der vruchten en de groei der scheuten
er onder moet lijden.
Bovendien kan de roest zich ook vestigen op de jonge p e ren ,
die dan klein blijven en vroegtijdig afvallen. Ook op de jonge
scheuten kan de roest zich vestigen; deze groeien dan niet meer
en schrompelen inéén. Het schijnt dat in de in leven blijvende
gedeelten der aangetaste twijgen, welke aan het samengeschrompelde
gedeelte grenzen, het mycelium der roestzwam kan overwinteren;
en dat van d aa ruit deze zwam zich het volgende ja a r
weer in de nieuw ontstane bladeren verbreidt. Daaraan willen
sommigen het toeschrijven, dat de roest zich ook wel vertoont op
pereboomen, nadat alle Ju n ip e ru ssen in de b u u rt verwijderd zijn.
Bedenken wij evenwel dat de op Ju n ip e ru s gevormde conidiën
zich met den wind gemakkelijk over groote afstanden kunnen
verspreiden, dan is het duidelijk dat het optreden van pereroest.
nadat alle Ju n ip e ru ssen in de b u u rt zijn verwijderd, toch nog wel
het gevolg kan zijn van rechtstreeksche besmetting. Het is dan
ook nog niet stellig bewezen dat het mycelium der roestzwam
in aangetaste peretwijgen over wintert. Toch is het voor alle zekerheid
goed, van de aan roest lijdende pereboomen de aangetaste
twijgen een eindweegs onder het doode gedeelte af te snijden. En
overigens is natuurlijk aan te r a d e n , te zorgen dat zich geen J u n iperus
S abina, J . oxycedrus, J . virginiana of J . phoenicea in de
b u u rt van pereboomen bevinden; want hoe dichter die coniferen
bij de pereboomen staan, des te gemakkelijker en op des te grooter
schaal kan de besmetting plaats vinden. Daarvandaan dan ook dat
het meest aan roest lijden de pereboomen in stad stu in tje s, die daar
vaak staan op geringen afstand van sierheesters (en onder deze
Ju nipe russen). Heggen van Ju n ip e ru ssen om pereboomgaarden
mögen natuurlijk niet worden geduld.
Gymnosporangium confusum P low r ., de oorzaak van de
r o e s t d e r kwee.
Op den zevenboom (Ju n ip eru s Sabina) komt nog eene andere
soort van Gymnosporangium {G. confusum) voor, die op deze
Ju n ipe rus-soort twijgopzwellingen veroorzaakt, welke van de door
de vorige soort teweeggebrachte opzwellingen niet onderseheiden
zijn. E r bestaat slechts eenig, natuurlijk alleen maar met den
mikroskoop waarneembaar verschil tusschen de teleutosporen dezer
beide Gymnosporangium-soovien. Maar terwijl , de voorgaande
soort overgaat op den pereboom, gaat deze over op meidoren en
kwee. E r bestaat overigens nog eene andere meer algemeen voorkomende
Gymnosporangium-^oovt, die op den meidoren overgaat,
nl. G. clavariaeforme D .C ., welke echter op de gewone jeneverbes
{Juniperus communis) leeft. Deze behoeft hier evenwel niet nader
te worden besproken; en ook de roest der kwee is voor ons land
van geen belang.
De a p p e l b o o m e n r o e s t {Roestelia penicillata Fr.)
le e ft, behalve op de bladeren van den appelboom, ook op die van
lijsterbessen {Sorbus-s,ooYien) en waarschijnlijk eveneens op die