
7 -J,
;
De s t e e n v r u c h t b l o e s e m k e v e r {Anthonomus
dru p a rum L.).
Lengte zonder sniiit 5 inM. Roodbruin, dicht grijsgeel behaard;
twee heen en weer gebogen, donkere banden over de dekschilden
(ontstaan doordat daar de beharing ontbreekt).
Deze kever leeft eigenlijk op trosvogelkers (P ru n u s padus); men
vindt de diertjes in ’t voorjaar in grooten getale op de bloesems
van dezen boom. De vrij korte, dikke larve leeft in de kern van
de vrucht. E r is beweerd, dat de kever soms schadelijk wordt
door het afvreten van perzikbloesems, en dat de larve ook kan
leven in de kern van jonge meikersen; maar het eene zoowel als
het andere heeft nog nader bevestiging noodig.
De f r a m b o z e n b l o e s e m k e v e r {Anthonomus R u b i Hbn.)
is nauwlijks 3 mM. lang (zonder den snuit). Hij verschijnt in
April en Mei, vóór den bloeitijd, op bramen- en frambozenstruiken,
alsmede op aardbeiplanten, en legt zijne eieren in de bloemknoppen,
die door de larve (zeer bewegelijk, geelwit met donkergelen kop)
worden uitgevreten. Om te verhinderen, dat de knop toch nog tot
ontplooiing zou komen, bijt de moederkever vooraf den steel door,
even onder den later door de larve bewoonden knop.
Van veel beteekenis schijnt deze soort niet voor ons land te zijn.
Het geslacht Balaninus L.
bevat snuittorren met een’ langen, d u nnen, draadvormigen, meestal
eenigszins gebogen sn u it, op welks achterhelft de lange, d u n n e ,
knievormig gebogen sprieten zijn ingeplant. De meest bekende
soorten leggen Imnne eieren in hazelnoten en eikels. Ik behandel
hier slechts :
d e h a z e l n o o t s n u i t t o r {Balaninus nucum L.).
De hazelnootsnuittor is zonder den snuit 7^ ¡2 mM. lang. De snuit
is zeer dun, en heeft bij ’t mannetje eene lengte van 2/3 gedeelte
van die des lichaams; bij ’t wijfje is hij ongeveer zoo lang als het
geheele lichaam. De knievormig gebogen sprieten zijn vrij lang;
de dijen van alle pooten zijn van tandjes voorzien. De grondkleur
van ’t lichaam is zw a rt, maar de kleur schijnt bruinachtig geel
door de beharing.
De vrouwelijke kever legt h a a r ei in de halfvolwassen hazelnoot.
De pootlooze, ivoorkleurig witte, eenigszins kromme larve voedt
Fig Ì. De eikelsnuitior {Balaninus
glandiuni) en zijne larve. (Vergr.).
Fig. 29. Hazelnootsnuittor {Balaninus
micum) ; nat. gr.
zich met de kern van de hazelnoot, die geheel of bijkans geheel
wordt leeggevreten. Inwendig vindt men dan de zwarte hoopjes
uitwerpselen. — Als de larve volwassen is, boort zij een gat in de
schaal; zij verlaat de noot, valt op den grond en verpopt zich
aldaar. In Mei of J u n i komt de volwassen kever te voorschijn.
Waar enkele hazelnootstruiken afzonderlijk s ta an , kloppe men
in Mei, Ju n i en J u li, in den vroegen morgen, de kevers uit de
boomen, vange ze op op een zeil, dat op den bodem is gelegd,
en vernietige ze. Beter nog gaat d it, waar de hazelnoten in boom