
' ij I I |i '
Sterke iiitgroeiiiig van het aaiigetaste plantendeel. De ,,hagelscliot-
ziekten” (bl. 13) van de bladeren van den kerse- en den perzik-
boom worden niet voorafgegaan door zoodanigen sterken groei. —
Verschillende oorzaken kunnen soms gelijksoortige ziekteverschijnselen
in ’t leven roepen. Zoo veroorzaken niet alleen zeer
verschillende zwammen, maar ook bepaalde dierlijke p a ra s ie ten ,
abnormaal sterken groei van het aangetaste plantendeel. Zoo kan de
vorming van het bladgroen der bladeren uitblijven of het bladgroen
verdwijnen, zoodat de bladeren geel worden: a. door gebrek aan
licht, h. door te lage te jn p e ra tu u r, c. door gebrek aan ijzerzouten
in den g ro n d , d. doordat de wortels a fs te rv e n , e. doordat de
grond te nat is, f. door voortdurende droogte, g. door de werking
van vele soorten van parasieten.
De ziekten der planten kunnen worden veroorzaakt door uitwen-
dige invloeden; maar zij kunnen 66k gelegen zijn in de plant
zelve. Het laatste is het geval, wanneer bepaalde misvormingen —
zooals abnormale bouw van de bladeren , buitengewone verbreeding
(fasciatie) van stengel of ta k k e n , enz. — van het eene geslacht
op het andere worden overgeerfd.
In verreweg de meeste ziektegevallen echter hebben wij te doen
met de inwerking van uitwendige invloeden , d. i. van invloeden,
die buiten de plant zelve gelegen zijn. Die invloeden kunnen liggen
in de anorganische n a tn u r (ongeschikte temperatuur van de lucht
of van den grond; — aanwezigheid van giftige stoffen; — te veel
water of te weinig w ate r, te veel voedende stoffen of te weinig
voedende stoffen in den g ro n d ), — of wel in de schadelijke werking
van levende wezens (planten of dieren).
Wanneer nu van eene bepaalde ziekte of beschadiging de recht-
streeksche oorzaak is vastgesteld, dan is daarmee echter nog niet
gezegd, dat de meer of minder ernstige gevolgen van die oorzaak
niet zouden afhankelijk zijn van nog andere ornstandigheden, van
,,bijomstandigheden” . Of eene andere plant of een plantendeel
zekere lage temperatuur kan verdragen, of groote droogte of de
inwerking wan vergiften den dood ervan al dan niet in ’t aanzijn
roept, — dat hangt a f 'v a n den bouw van de plant of het plantendeel.
Zelfs bij nauw verwante planten kan in dat opzicht groot
verschil bestaan; zoo weten wij dat de eene soort van pereboomen
veel minder tegen de vorst kan dan de andere; dat de eene soort
van appelboomen meer van kanker en schürft te lijden heeft dan
de andere. In vele gevallen weten wij nie t, waardoor de grootere
vatbaarheid om door een bepaalde oorzaak ziek of beschadigd te
worden, veroorzaakt wordt; in andere gevallen weten wij dat wèl.
Boomen, waarvan de jonge twijgen tegen het n a ja a r nog niet
volledig ,,g e rijp t” zijn, d. i. waarvan het watergehalte dan nog
vrij groot is , kunnen minder goed tegen de winterkoude; later
zal worden aangetoond, waarom waterrijke plantendeelen niet best
lage temperaturen verdrageii. Bladeren, die met eene dikke
cuticula (zie bl. 5) bedekt zijn, bieden aan den aanval van
sommige parasitische zwammen meer weerstand dan bladeren met
eene dünne cuticula.
Plantendeelen, die zieh snel ontwikkelen, bieden aan den aanval
van vijanden gewoonlijk meer weerstand dan die, welke zieh
langzaain ontwikkelen. De appel- en perebladeren, die zieh snel
ontwikkelen, hebben spoedig den jeugdtoestand achter den rü g ;
en alleen in dezen toestand zijn zij vatbaar om te worden aangetast
door de schurftzwam {Fusicladium). De appelbloesemkever
ontwikkelt zieh als larve in de gesloten bloemknoppen van den
appelboom; openen zieh nu die knoppen zeer kort nadat door
den kever het ei erin gelegd i s , dan kan de larve zieh niet verder
ontwikkelen; dat dus de eene soort van appelboomen van dit
insekt meer lijdt dan de an d e re , is duidelijk.
Ook is op de vermeerdering van parasitische zwammen en van
insekten de weersgesteldheid van grooten invloed. De zwammen
-hebben in ’t algemeen voor hare ontwikkeling en vermeerdering
eene vochtige lucht noodig; de insekten begeeren daarvoor liefst
droogte. In natte zomers, bepaaldelijk wanneer die tijdelijk warm
zijn, komen dan ook vooral ziekten voor, die door zwammen
worden in ’t leven geroepen;*in droge zomers treden gewoonlijk
meer insektenplagen op. —
Land- en Tuinbouwh.: Ziekten en Besch. der Ooftboomen, 1. 2