
ri’■ li
plekken onder het schimmelachtige overtreksel; deze plekken worden
grooter en versmelten met elkander. Die bruine plekken zijn plaatsen,
waar de vruchthuid is gestorven en door kurkweefsel vervangen.
Terwijl nu de buitenste huid op een groot gedeelte van de druiven
reeds dood is , groeit het vruchtvleesch nog een’ tijd lang door.
Daardoor barsten de druiven open; de ontstane spleten worden
steeds g ro o te r, zoodat
weldra de pitten van b u iten
af zichtbaar worden.
Ten slotte gaan de druiven
in rotting over. Soms
vertoont zich de meeldauw
slechts op den eehen
kant der druiven ; dan
blijft de andere kant vrij
normaal; en de d ru if,
die aan de eene zijde niet
meer groeit of zelfs ver-
A sch rom p e lt, wordt ge-
Fig. 36. Oïdium Tuckeri, yevgr. De myceeldraden h e e l S c h e e f . De p i t t e n d e r
m vertoonen een’ zuigtoestel {h), waarmee zij in . . . . .
de opperhuidscellen indringen. Op loodrecht zich ^ l^ k e d r u i v e n S C h ljn e n
verheffende conidiëndragers produceeren zij de n i e t t e w o r d e n a a n g e t a s t ;
conidiën (c) welke m massa’s afgezonderd, de zÿ ontwikkelen zich tamerY
zelfstandigheid vormen, waarnaar de
to n lir fz lk r rü ltO TO H i r r h û i H n rr» «-mvi *-> *-»■« H.-. »
lijk normaal.
Hoewel men het tegenwoordig
ziekte den naam „meeldauw” draagt.
wel als uitgemaakt kan beschouwen, dat uit de conidiën
voortbrengende meeldauwzwam der druivenziekte {Oïdium Tuckeri)
zich tegen ’t n a ja a r de peritheciën van Uncinula spiralis Berk, et
Curt, (fig 37) kunnen v o rm en , zoo schijnen deze toch in ’t algemeen
in Europa slechts vrij zelden voor te komen; terwijl daarentegen
de Uncinula-peritheciën zich in Amerika op aldaar inheemsche wijn-
stoksoorten geregeld vormen. Overigens schijnt daar" de vermeerdering
en uitbreiding van de zwam in den conidiëntoestand veel
minder sterk te zijn, en in verband daarmee wordt in Amerika
door de ziekte weinig kwaad gesticht. — Waarschijnlijk overwinmeelige
tert de meeldauwzwam van den wijnstok in E u ro p a , althans in
Nederland, doorgaans ôf in den vorm van mycelium of in dien
van conidiën.
Bij ons te lande hebben èn de onder glas gekweekte èn de in
Fig. 37. Uneinula spiralis: perithecium van Oïdium Tuckeri. Zeer vergroot.
open grond geteelde druiven zeer veel last van het Oïdium; in
de kassen werken de hooge temperatuur en het aanzienlijke
vochtgehalte der lucht de ontwikkeling der ziekte in de hand. Op
SF :FF';.F::
17 FfFfyFi/n;: