
1•
ii
:! i!
11
i!«
Iilt'l!
j i î
M
om aan de sklerotien het vermögen tot verdere ontwikkeling te geven.
Zoodra de tem p e ra tu u r, de vochtigheidstoestand der omgeving en
de verdere bestaansvoorwaarden günstig zijn, keert het leven in
meer actieven vorm te ru g en ontwikkelt het sklerotium zich verder.
Wanneer zoo’n lichaam uit den slapenden toestand tot dien van
meer actief leven en van verdere ontwikkeling overgaat, heeft het
voedsel noodig; daarom is er eene zekere hoeveelheid reservestof
in opgehoopt. — Het moederkoren (fig. 6) , dat men in rogge-
Fig. 6. Moederkoren (Claviceps purpurea), a — twee sklerotien; / = : een
„ontkiemd” sklerotium, dat vruchtdragers tot ontwikkeling heeft gebracht. (lets
meer dan natuurlijke grootte).
aren de plaats der korrels ziet innemen, is de sklerotiumtoestand
van eene zwamsoort.
De vermeerdering der zwammen grijpt onder voor deze planten
günstige ornstandigheden uite rst snel plaats. Zij geschiedt door
„sporen". (Zie bl. 1).
De sporen kunnen bij de zwammen ontstaan òf längs geslach-
telijken weg òf wel längs ongeslachtelijken weg.
In het eerste geval ontstaat zoo’n spore doordat het protoplasma
van eene bepaalde cel der zwam versmelt met dat van eene
andere cel derzelfde zwam. Bij de vorming van sporen längs ongeslachtelijken
weg scheidt zieh eene enkele cel of wel eene groep
van eenige cellen van de zwam a f, en wordt zelfstandig, zonder
dat daaraan eene versmelting met het protoplasma van andere
cellen vooraf gaat.
In fig. 8 is afgebeeld een stuk mycelium van de zwam P y th ium
de B a r y a n um , die in de kiemplantjes van onderscbeiden ge-
■'■zh
wassen kan woekeren. Op sommige plaatsen vormt dit mycelium
bolvormige opzwellingen, waarin zich veel protoplasma ophoopt,
zoodat het gedeelte van den myceliumdraad, dat zich vlak d a a ronder
bevindt, leeg wordt. Dit bolvormige lichaam ( I , a) scheidt
zich door een tusschenschot van het aangrenzende gedeelte van
den myceliumdraad af. Intusschen legt zich het boveneinde van
Fig. 7. Links: een vruchtdrager van Olaviceps purpurea (vergr.), overlangs
doorgesneden. Men ziet de perithecien aan den omtrek van het hoofdje). — In
’t midden: één perithecium (sterk vergroot), met de opening aan den top van
eene tepelvormige verheyenheid van het hoofdje. De laag, die het perithecium
van het aangrenzende weefsel scheidt, is samengesteld uit talrijke, dicht inéén
geweven draden, die ieder weer uit rijen cellen zijn opgebouwd. Binnen in het
perithecium ziet men een aantal langwerpige sporenblaasjes of asci. — Eechts:
één sporenblaasje, sterker vergroot; aan ’t benedeneinde ontsnappen de draadvormige
sporen.
een’ anderen myceliumdraad tegen dit bolvormige lichaam aan;
en weldra zijn beide lichamen a en b op een p u n t aan elkaar
vastgegroeid. Enkele minuten nadat dit geschied is , ziet men het
protoplasma van het bolvormige lichaam a zich splitsen in een
Land- en Tuinbouwh.'. Ziekten en Besch. der Oojtboomen, II. 2