
iîl
“y
bevat. Immers deze insekten kunnen ook op de wortels voorkomen.
En daar zij — hoewel niet zoo vaak — toch ook op die van den
pereboom kunnen o v e rg a a n , plante men op zoo’n plaats liefst ook
geen pereboom. Wil men er toch een’ appel of peer poten, dan
ontsmette men eerst den g ro n d , door er 25—40 gram benzine of
zwavelkoolstof per Vierkanten Meter in te spuiten, met behulp van
den pal injecteur (zie deel I ) , of wel door de vloeistof te gieten
in gaatjes van 3 dM. diepte.
Vele boomen evenwel zijn niet zoo erg a an g eta st, of men kan
ze met goed gevolg met de eene of andere vloeistof behandelen, die
de bloedluizen doodt. Petroleum is daarvoor een der meest geschikte
middelen. De bespuiting met petroleum moet in den winter
geschieden, wanneer de boom bladerloos is. Men bespuite de
aangetaste takken van den boom met behulp van een’ pulvérisateu
r; want het is bepaald noodig, het petroleum zoo fijn mogelijk
te verdeelen, zoodat de takken en twijgen aan alle kanten worden
aangeraakt. Om overtuigd te zijn, dat men de takken aan alle
kanten heeft g e ra ak t, is het goed, wat kalkmelk bij het petroleum
te d o en , zoodat de bespoten plaatsen wit worden. Een paar dagen
na het bespuiten gaat men n a , welke gedeelten van den boom
nog niet voldoende door het petroleum bereikt zijn ; en die plekken
(diepe reten , holten enz., waarin de bloedluizen zijn verscholen),
behandelt men nog eens afzonderlijk.
Met eene niet al te dikke schilderskwast, waarvan men de haren
voor ongeveer één derde afgeknipt heeft, bestrijkt men deze
pla atsen, na de kwast in petroleum te hebben gedoopt; of liever
men drukke de kwast er met kracht tegen a a n , zoodat de haren
m alle reten indringen en zoo mogelijk alle luizen bereiken. Deze
behandeling moet men gedurende den winter eenige keeren h e rh a len ,
vooral bij zacht weer, omdat dan — zooals boven vermeld is —
de voortplanting niet stilstaat; en als er bij de bestrijding eenige
exemplaren mochten ontkomen z ijn , dan zouden die zich gedurende
den Winter weer kunnen vermenigvuldigen. Hoe zachter de winter
IS, hoe vaker men de behandeling der boomen met de kwast moet
herhalen, zelfs 4 à 5 maal in een’ winter. Deze behandeling is
erop b e rek en d , de bloedluizen te dooden op die p la a tsen , waar zij
in menigte verscholen bij elkaar zitten. De bespuiting moet dienen
om ze daar te vernietigen, waar ze gemakkelijk kunnen worden
bereikt. In plaats van in petroleum, kan men de kwast ook doopen
in b ran d sp iritu s; deze stof werkt ook uitstekend. Men moet het
middel vaker aanwenden, naarmate men de bloedluizen weer op
enkele plekken mocht zien verschijnen. — Eene bespuiting met
petroleum i s , zoolang de bladeren nog aan de boomen z itten , niet
uit te voeren, daar deze er erg van zouden lijden.
Afkrabben van de boomstammen, waardoor schorsschubben,
mos, enz. worden verwijderd, moet natuurlijk in vele gevallen
aan de behandeling met de kwast voorafgaan , want anders zou
men de onder de schorsschubben verscholen bloedluizen niet raken.
Bij oude boomen is zulks noodiger dan bij jonge. —
Aan den pereboom leven de groene appelbladluis (zie bl. 13)
en enkele malen de-bloedluis (zie bl. 17). Ook de eerstgenoemde
ta st den pereboom niet dan bij uitzondering aan. —
De pruimeboom wordt aangetast door
d e p r u i m e n b l a d l u i s {Aphis P ru n i F.).
Ongevleugelde exemplaren 2 mM. la n g , langwerpig, naar
achteren toe spitser wordende, groenaehtig, met witachtig stof
bedekt. Sprieten iets langer dan het lichaam. — Gevleugelde
exemplaren: kop en b o rststu k bruin met witte stofjes overdekt.
Achterlijf groenaehtig met drie grasgroene overlangsche strepen.
Sprieten k o rter dan ’t lichaam.
De pruimenbladluis bewoont, vooral in Ju li en Augustus, in
groote koloniën den onderkant van de bladeren der jonge twijgen.
In September worden de eieren dicht bij de knoppen gelegd, ingehuld
in eene wolachtig uitziende stof. —