
■ñ
i l
IWM \ iG ;> )I
' F
■ >■■
Í9 » i .
i l
u''■f
r
li
zouden uitkiezen, als die plaats aan de onderzijde, waar zij
zelve of waar andere soortgenooten werkzaam waren. Wanneer wij
nu — zooals werkelijk het geval is — later in den zomer in de
viltplekken aan de beide zijden van het blad talrijke galmijten
en eieren a an tre ffen , dan moet wel worden aangenomen, dat
deze galmijten of hare ouder s eerst later van buiten af erin
getrokken zijn. —
De galmijten zelven zijn nog slechts zeer weinig bestudeerd
geworden. Nalepa onderscheidt nevens het oude geslacht Phytoptus
Dej. nog de twee geslachten Phyllocoptes N a l en Cecidophyes
Nctl. Bij Phyllocoptes is de buikzijde van het dier heel anders
geringd dan de rugzijde; bij de andere twee geslachten zijn rü g en
buikzijde in dit opzicht gelijk. Phytoptus (in den zin, dien
Nalepa er aan hecht) heeft een wormvormig lichaam ; Cecidophyes
heeft een sterk verbreed voorlichaam en een hoekig gebogen
achterlijf.
De gallen of in ’t algemeen de plantenmisvormingen, die door eene
zekere soort van galmijten worden in ’t leven geroepen, zijn —
althans in h a a r uiterlijk voorkomen, soms ook in haren fijneren
bouw en in h are vormingswijze, — vrij wel bekend; maar de
galmijten zelve, die in deze plantenmisvormingen werden aangetroffen,
zijn niet dan bij uitzondering iets nader bestudeerd en
afgebeeld geworden. Meestal noemt men de galmijten n a a r den
naam der p la n t, waarop men ze a an treft: Phytoptus P ir i,
Phytoptus P ib is, enz. Maar het is nog volstrekt niet bewezen,
dat wat men op deze wijze door aparte soortnamen a a n d u id t, ook
werkelijk als afzonderlijke soorten moet worden beschouwd; het
zou toch zeer goed kunnen zijn, dat dezelfde soort op verschillende
planten gelijksoortige misvormingen (knopopzwellingen, viltophoo-
pingen, enz.) veroorzaakte. Peyritsch heeft enkele proeven genomen,
die dit schijnen te bewijzen. Omgekeerd treft men soms
in dezelfde Phytoptusgal of andere misvorming meer dan ééne soort
van galmijten aan. Het zoologisch gedeelte van het onderzoek der
galmijten ligt nog voor een goed deel braak. Soms komen op
ééne en dezelfde plant verschillende soorten van galmijten voor,
die onderseheiden vormen van gallen in ’t leven roepen. Zoo
vindt men alleen op de lindebladeren vier verschillende mijtgallen;
en men kan toch moeilijk aannemen, dat dezelfde diersoort op
dezelfde plant verschillende misvormingen zon teweeg brengen. —
Men kent de volgende soorten van misvormingen, door galmijten
v eroorzaakt:
1. viltvormingen (Erineumvormingen),
2. ineenrollingen en plooiingen van bladeren,
3. andere bladmisvormingen,
4. zakvormige gallen,
5. misvormingen en abnormale ontwikkeling van knoppen,
6. pokziekte der bladeren.
De door galmijten aan ooftboomen veroorzaakte ziekten behooren
tot de rubrieken 1, 5 en 6.
a. Viltvormingen.
Sommige galmijten veroorzaken aan de bladeren, waarop zij
zich hebben gevestigd, eene buitengewoon sterke vorming van
h a r e n , zoodat deze op bepaalde plaatsen zeer dicht opeengehoopt
staan. Tusschen deze haren houden de mijten zich op, en daar
ook leggen zij h are eieren. Met deze sterke, plaatselijke haarvor-
min g , die het oppervlak van het blad als met eene laag vilt
bedekt doet schijnen, gaan geene of althans geene belangrijke
verdere misvormingen van het blad gepaard.
De door galmijten veroorzaakte viltvormingen werden vroeger
algemeen voor ophoopingen van eene zwamsoort gehouden; Persoon
gaf aan deze vermeende zwammen den. geslachtsnaam E rin eum ;
vandaar de naam ,, E rin eum ’’vormingen.
De gewone h a r e n , welke de bladeren b ed ek k en , zijn gelijk
bekend is — niets anders dan uitgroeiingen van de opperhuidscellen.
Zoo zijn ook de Erineum-haren bijkans altijd niets anders
dan uitgroeiingen van opperhuidscellen; maar 10. ontstaan bij de
viltvormingen ook haren aan allerlei opperhuidscellen, die in