
:îi
■‘1ui’A
Ì ilil
1
'■ i'
lU t > :? ri .
11.1 îl • :
•I fi
' « D I I 7 r i r i r i
. Il y 1 ri y
^ I filyaf klri
Z Ó Ó dat telkens op eene conidie weer eene jongere conidie
gevormd wordt; terwijl ook de lager gezeten, oudere conidiën
door zijdelingsche knop vorming nieuwe conidiën kunnen opleveren,
“ C eT
I AFig.
78. Hoopje conidiëndragers van Monilia fruetigena, uit de schil van een’
appel te voorschijn komende, c = waslaagje van de appelschil. Bij cc is de opperhuid
van den appel omhoog geheven , en nauwelijks meer herkenbaar. Bij p ziet men
eenige resten van het vruchtvleesch, daartusschen het zwamweefsel, dat zich naar
bilden toe tot een hoopje conidiëndragers met eivormige sporen uitbreidt (o)
De conidiën ontkiemen, nadat zij van bare conidiëndragers losgeraakt zn n ,
bilden op de wondvlakte der vrucht. Zij kunnen ook, terwijl zij blïjven' zitten,
draadvormig uitgroeien ( /) . Nadat het zwamhoopje uit den appel te voorschijn
is_^gekomen_, vergroot het zieh ook zijdelings; bij i; breiden zieh zwamdraden
zijclelings nd; en ook deze zwamdraden kunnen nieuwe keten« van conidiën
voortbrengen (r). (Zeer vergr.).
die alweer aan haren top ketens van conidiën voortbrengen (fig. 78
en de verklaring).
De Monilia’s kunnen ook sklerotiën vormen; deze onderseheiden
zich evenwel eenigszins van die van Sclerotinia en Clavieeps
(de moederkorenzwam). Laatstbedoelde sklerotiën toch zijn harde
lichamen, die uit niets anders zijn gevormd dan uit dicht ineengewonden
myceliumdraden, te zamen vormende eene weefseiachtige
massa. De buitenste lagen van zoodanig echt sklerotium zijn
donker gekleurd; inwendig is hei wit. De sklerotiën echter, welke
de Monilia’s vormen, bestaan uit myceliurndraden, die een gedeelte
van de weefsels der voedsterplant in zich hebben ingesloten, terwijl
het geheel overdekt blijft door den wand van het plantendeel (de
v ru c h t) , waarin de zwam leefde. De geheele vrucht nl. schrompelt
ineen tot eene vaste, met zwamdraden doorwoekerde m a s s a , welke
in h aa r geheel als eene soort van sklerotium kan worden beschouwd.
Tot vóór kort kenden wij wèl van Monilia’s , die op verschillende
soorten van boschbessen parasiteeren en van de Monilia, die op de
kwee parasiteert {Monilia L in h a rtia n a Woronin) de vruchtlichamen,
welke ascosporen opleveren;
maar van de
Monilia’s , welke in den
laatsten tijd onze morel-
leboomen te iste ren ,
alsmede van die, welke
sedert lang bekend zijn
doordat zij ons ooft
doen rotten {Monilia
cinerea en M. fru etigena)
schijnt het nog
maar alleen aan den
Amerikaan Norton gelukt
te z ijn , dezen
hoogst ontwikkelden
vorm der zwam op te
Fig. 79. Geinnmraificeerde perzik, omgeven door
apotheciën ; natuurlijke grootte.
kweeken. Ik geef hierbij eene der af beeldingen van Norton weer.
Ik zal dezen vorm van zwam, dien laatstgenoemde onderzoeker
uit Monilia fruetigena opkweekte, wegens den bovenbeschreven
bouw van het sklerotium, waaruit hij o n tsta a t, met den naam
S trom a tin ia fruetigena a anduiden, hoewel de ontdekker h aa r
Sclerotinia fruetigena noemt.
7 itr ' ■ ri •’