
17
geven. Kiemende planten halen zij graag uit den grond. In friüt-
boomgaarden doen de huismusch en de ringmusch beide zeer veel
kwaad door het
eten van kersen
en andere saprijke
vruchten;
soms ook — in
den winter en
vooral in ’t vroege
voorjaar —
door ’t afpikken
van blad- en
bloemknoppen
van k e rs e n , morellen
, appelboomen
, aal- en
kruisbessen en
andere ooftboo-
menen-struiken.
Tegenover al
die schade staat
wel eenig nut ;
Fig. 14. De huismusch, iets verkleind.
vooral de huismusch eet bladroller- en sp a n ru p s e n , alsmede kleine
kevertjes en bladluizen. Maar in ’t algemeen doen toch de musschen
veel meer kwaad dan goed, bepaaldelijk in de ooftboomgaarden.
N S E K T E N . (Dierk. bl. 130).
SCHILDVLEUGELIGEN OF KEVERS (Dierk. bl. 140).
Tot de loop kevers (Dierk. bl. 140) behooren in ’t algemeen
slanke kevers met lange, dunne pooten, krachtige kaken en
draadvormige sp rie ten , die uitstekend loopen, maar o v e r ’t geheel
slecht, of ook wel in ’t geheel n ie t, vliegen. Zij houden zich op
den grond o p , en voeden zich met zeldzame uitzonderingen van
andere insekten. Over ’t geheel zijn zij nuttig. Enkele soorten
echter worden nu en dan schadelijk door ’t eten van plantaardig
voedsel.
Zoo eet Harpalus ruficornis F. (een 13—15 mM. lange, zwarte
loopkever met roode pooten en roode voelhorens) af en toe a a rd beien.
Soms vermeerdert zich deze kever zeer ste rk , en dan kan
hij werkelijk belangrijke schade teweeg brengen. Een paar keeren
werd mijn ad vies in dezen ingeroepen. Over dag zijn de kevertjes
niet te zien; dan zitten zij stil onder de aarbeiplanten. Komen zij,
bij ,’t omwoelen der aarde te voorschijn, dan loopen zij als hazen,
om zoo spoedig mogelijk weer weg te kruipen. Bij nacht vreten
zij van de nog onrijpe aardbeien de vruchtjes ( ,,zaden” ) af; de
rijpe aardbeien worden zelve opgevreten. — Als bestrijdingsmiddel
heb ik aangeraden: het plaatsen van bloempotten in den grond
tusschen de a a rd b e ip lan ten , en wel zóó dat de bovenrand der
bloempotten even onder ’t niveau der oppervlakte van den
grond komt. Waarschijnlijk vallen verscheiden loopkevers e r in , en
kunnen er niet weer u it, wanneer men vooraf het gat in den
bodem van den bloempot met eene kurk, een stuk hout of met
stopverf sluit. Af toe zou men dan de bloempotten moeten
opnemen, en ze uitschudden boven een’ emmer met water,
waarop eene laag petroleum is gegoten. Misschien zou het goed
kunnen zijn, in de bloempotten kleine stukjes vleeschafval te
werpen; waarschijnlijk laten zich de loopkevers, als oorspronkelijke
vleescheters, door dit voedsel eerder in den val lokken; maar ook
zonder dit lokmiddel zullen er wel veel kevers in de potten
vallen. — Ik heb geen bericht ontvangen of het door mij aangeraden
middel is beproefd geworden.
Tot de knot s spr iet i ge kevers (Dierk. bl. 140) beh o o ren d e
f r amb o z e n k e v e r t j e s {Byturus tomentosus F. en B. fum a tu s L.).
Deze twee soorten onderseheiden zich van elkander door weinig
beteekenende verschillen, en hebben dezelfde leefwijze. Het is dus