
II.
III.
kleinen wintervlinder ( I I I , 114); — ook door m u ssch en ,
goudvinken en enkele andere vogelsoorten.
C. Ziekteverschijnselen en beschadigingen der j o n g e tw i j g e n
en s e h e u te n m
I. Plotseling afsterven van de van bladeren en bloemen
voorziene jonge twijgen: Monilia-ziokiQ ( I I , 133).
Afsterven van twijgen door inwerking van vorst, ook
door gomziekte ( I I , 81).
De basis van de jonge scheuten wordt doorgesneden,
zoodat deze verwelken en afvallen of v erdorren: twijg-
afsteker ( I I I , 41).
D. Ziekten en beschadigingen der d i k k e n e tw i j g e n e n
ta k k e nm
I. Geheele takken sterven vrij plotseling af. Scherpe grens
tusschen de levende weefsels en de doode, donkerbruin
gekleurde h o u t-en bastdeelen: Cytospora-ziokiQ (II, 115).
bolvormige, knolachtige, soms ook geheel onregelmatige
opzwellingen aan de twijgen en tak k en , veroorzaakt
door vorst.
Ophoopingen van dicht opeengedrongen ta k k e n , waaraan
kleine, vaak roodachtige en kroeze bladeren, die reeds
ten tijde van den bloei aanwezig zijn; heksenhezems,
( I I , 39).
Uitvloeien van droppels g om, die zich soms tot groote
klompen ophoopen: gomziekte; I I , 81. (Als het uittreden
van gom niet geschiedt op p la a tse n , waar eene wond is
toegebracht, hebben de bladeren aan ,,gommende”
takken eene gele kleur).
Schildluizen en dopluizen aan de takken en twijgen,
(IV, 24—59).
Onder de schors van de takken en twijgen graven
gangen de larven van Magdalinus P ru n i ( I I I , 47)
en Eccoptogaster soorten (spintkevers; I I I , 58).
II.
III .
IV.
V.
VI.
E. Ziekten en beschadigingen van den stam m
I. Geheele boomen sterven vrij plotseling. Scherpe grens
tusschen de doode, donkerbruin gekleurde hout- en
bastdeelen en de levende weefsels: Cytospora-ziekte
( I I , 115).
II. Uitvloeiing van gommassa’s (gomziekte; zie I I , 80).
III. Opzwellingen van den stam.
1. Knobbelachtige, soms zeer groote opzwellingen; de
vaatbundels van het houtlichaam dezer opzwellingen
loopen zeer onregelmatig, heen- en weer gebogen.
(,,Kropgezwellen” ; oorzaak onbekend).
2. De zwartachtige houtoppervlakte wordt omwald door
eenen sterk opgezwollen, dikken rand van wond-
weefsel. (Zoogenoemde ,,open kankerplekken” , naar
’t schijnt, meestal ontstaan door vorstbeschadiging).
IV. Onder de buitenste harde schorsschubben vormt zich
ecnc lossc, ccrst lichtbruine, later zwartachtige,
poederachtige kurkmassa. Dit verschijnsel schijnt door
overmatige vochtigheid in de hand te worden gewerkt.
Op zulke plekken vestigen zich gaarne mossen en
korstmossen.
V. Abnormale verschijnselen en omzettingen in het houtlichaam.
1. Van uit eene opene wonde in den stam wordt
het hout n aa r binnen toe b ru in of zw a rt, zoo ver
als bet regenwater van buiten af kan binnendringen
(,,inwateren” ).
2. Het hout wordt inwendig a an g eta st; het wordt
murw en licht, tengevolge van de werking van
parasitische zwammen, welker mycelinm van eene
bepaalde plek (gewoonlijk eene verwonding) n it zich
in den stam uitstrekt. Later verschijnen de vrucht-
lichamen aan de buitenoppervlakte van den stam of
de takken. (Zie I I , 175).
VI. Beschadiging van den stam en de dikke takken door
inwendig gravende insekten.
1. In ’t hout leven: ,