
. w
:
iîi-î
ÉM
li M
m k
gierstkorrel. Op de plaatsen, waar deze knobbeltjes zitten, is de
schors opengebarsten.
Bij stammen met eene licht gekleurde, gladde schors vertoont
deze laatste eene loodkleurig grijze of ook wel geheel zwarte kleur
op de pla atsen, waar de ziekte is opgetreden.
Soms sterft een tak rondom af; dan droogt de schors ineen en
wordt geheel met de bovenbedoelde knobbeltjes bedekt; soms grijpt
de sterfte alleen aan de eene zijde van den tak plaats (fig. 72),
de bast schrompelt
dan alleen
op die plek ineen,
en de typische
knobbeltjes ontbreken
dan vaak.
In ’t algemeen
vindt men gom-
uitstorting niet
op de plaatsen,
waar de knobbeltjes
voor den
dag komen,
maar onder en
l i g . tS, Pyknide van Cytospora leueostoma, overiangs f^OVen deze.
doorgesneden; zeer vergroot. Maakt men eene
vertikale doorsnede
door een knobbeltje, zooals men die op de zieke of doode
takken aantreft. (fig. 73), dan ziet men dat dit een lensvormig of
rondachtig vruchtlichaam eener zwam is , ’t welk de sch o rsla ag ,
die erover lag, heeft doen barsten; het is dus gelegen tusschen die
buitenste schorslaag en de bast. Aan den buitenkant wordt het
door eene zwarte bekleeding bedekt, die midden op het v ru ch tlichaam
zich tot een halsje verlengt. De ruimte binnen het
vruchtlichaam, die gewoonlijk met sporen geheel gevuld i s , wordt
door verschillende tusschensehotten in een aantal onderling sarnen-
hangende kamers verdeeld. Op de wanden dezer kamers s ta a n ,
dicht opeengedrongen, talrijke, door elkaar heen gewonden conidiëndragers
7
, die met elkaar op de wanden der kamers van
’t vruchtlichaam eene kleurlooze laag vormen, welke duidelijk
afsteekt tegen den rosékleurigen verderen inhoud
van dit lich a am , die uit sporen (fig. 74) bestaat.
Dringt in deze ruimte eene geringe hoeveelheid
water b in n en , dan zwellen de sporenmassa’s
o p , en worden deze in den vorm van een
snoer door de opening van ’t vruchtlichaam
Fig. 74. Pyknosporen n a a r buiten geperst. Deze snoeren, die
van Cytospora leu- dus uit tallooze sporen b e sta an , zijn d u n n e,
costoma, nog meer heen en weer gebogen, roode d rad en ,
vergroot. lengte van eenige millimeters, ja van
een centimeter, bereiken. Bij zeer nat weer evenwel vallen de
conidiënsnoeren tot een dropje ineen, dat als een rood, klein
knobbeltje op den mond van het vruchtlichaam zit. F ra n k ,
Aderhold en andere geleerden
, die de sterfte
der kerseboomen in de
Rijnstreek onderzoch-
te n , herkenden de
bovenbeschreven
vruchtlichamen als de
pykniden van eene
zwam van het geslacht
Cytospora.
Aderhold ontdekte
van dezelfde zwam ook
de peritheciën, die
echter altijd slechts in
Fig. 75. Peritheciënhoopje van Valsa leueostoma.
Men ziet twee volvormde peritheciën, en een derde,
dat nog niet volvormd is , en niet naar buiten uit-
mondt (vergroot). ' /
betrekkelijk gering getal worden gevormd, en wel uitsluitend op
de stammen en. de dikke takken. Deze peritheciën zijn nl. in
hoopjes van 10—16, soms ook minder, bijeen geplaatst in eene
zwammassa, die een vruchtlichaam v o rm t, dat zeer veel op eene
pyknide gelijkt. Deze zwammassa vormt eene witte schijf, waarop
y,