
nalezen; want de belangrijkste ziekten en beschadigingen van de
kwee komen bij den appelboom of den pereboom
voor.
De jonge twijgen zoowel als de jonge vruchten
van de kwee worden aangetast door eene
bepaalde soort van Monilia, die de jonge
twijgen doet sterven en' de jonge kweeperen
doet samenschrompelen. Later ontstaan op de
verschrompelde vruchtjes de vruchtlicham en,
Fig. 9. Stromatinia
Linhartiana. Apothecien, te
voorschijn komende op getnum-
ficeerde vruchten (nat. gr.).
Fig. 10. Stromatinia
Linhartiana.
Apothecium, eenigs-
zius vergroot.
Fig. 11. Stromatinia
Linhartiana. Een spo-
renzak en omgevende
draden (paraphysen).
bekend onder den naam S trom a tin ia L in h a rtia n a (fig. 9 , 10, 11).
Deze ziekte, die o. a. in F ran k rijk en Duitschland voorkomt,
werd bij ons te lande nog niet waargenomen ( I I , 145).
M ispel boom.
De ziekten en beschadigingen van den mispelboom kan men
opzoeken onder appelboom (bl. 20).
A.
Kers en morel .
Ziekteverschijnselen of vreterij aan de b i a d e n e n ,
I. De knoppen gaan in ’t voorjaar op normale wijze
open; daarna worden in zeer korten tijd de bloesems en
bladeren b ru in ; ook sterven de jonge tw ijg en , waaraan
deze gegeten zijn af: Monilia-ziekie, vooral bij morelle-
boomen en krieken ( I I , 133).
II. De bladeren van den geheelen boom of althans van
geheele takken daarvan hebben eene geelachtig groene
kleur; dit kan veroorzaakt worden
1. door ernstige ziekte of beschadiging van grootere
tak k en , van den stam of de wortels (zie beneden,
bl. 44—46).
2. door te geringe hoeveelheid water in den grond
(verwelken), — door de aanwezigheid van te veel
water (,,wortelrot” ) , — door gebrek aan ijzerver-
bindingen in den bodem, — door gebrek aan licht,
waarbij de bladeren ook te klein blijven, ma ar de
twijgen langer en teerder zijn dan in normale oinstan-
digheden ’t geval is.
III. De bladeren zijn gekronkeld en k ro e s, aan den onderk
an t concaaf:
1. door de werking van aan den onderkant der bladeren
gezeten bladluizen (IV, 20);
2. door de werking van eene zwam {Exoaseus Cerasi);
in dit geval zijn de bladeren betrekkelijk k le in , vaak
roodachtig van k le u r, en zitten zij aan dicht opeen-
gehoopte twijgen, die te zamen een bezemachtig
lichaam (,,heksenbezem” ) vormen ( I I , 39).
IV. De bladeren — eerst slechts enkele, later vele, —
worden met een overtreksel bedekt en beginnen v e rvolgens
over een groot deel hun n er oppervlakte of ook
wel in h u n geheel te kwijnen.
1. Een gemakkelijk af te wrijven, zwart overtreksel
over de bovenzijde der bladeren {,,roetdauw"; I I , 57).
2. Een grijsachtig, schimmelachtig overtreksel, dat
zich ook grootendeels laat afwrijveir (meeldauw” ,
I I : 45; veroorzaakt door Podosphaera tridaetyla
de Bary).