
' i ■
U. i : • i
I■
i F
H
F ; I
iA r iti
F Fil ' i: l»lJ
'■'i
•F >;
• l ï i
lit il
I! ,fi
*■irti*i Jt i
l'N , F.:, “1
Ij
I - -it
; - i
zou kunnen o p g a a n , waar toch de temperatuur wel nooit tot nabij
het vriespunt daalt. De oorzaak der „ b ru n is s u re ” ligt nog in
’t duister. —
„Vlekkigheid" of „slippeligheid" van appelen.
Appelen, die hieraan lijden, vertoonen bruine vlekken onder
de schil. Wat de oorzaak daarvan is , is nog niet uitgemaakt.
Het schijnt, dat de vroegere opvatting, dat eene zwam, nl.
Spilocaea Pomi F r . , de vlekkigheid zou veroorzaken, onjnist i s ,
en dat de kwaal door voedingscondities wordt veroorzaakt.
Bepaaldelijk eene eenzijdige stikstofbemesting schijnt de kwaal
in de hand te werken. Sommige soorten van appelen zijn zeer
vatbaar voor de kwaal; andere in ’t geheel niet.
Glazige appelen.
Het gebeurt soms dat sommige appelen van een’ boom zeer
h ard zijn, en doorschijnend, ,,glazig” , van vleesch, alsof dit bevroren
w as, terwijl zij licht van kleur zijn en blijven, en flauw van
smaak. Soms vertoont de eene helft van een’ appel de vermelde
eigenschappen, terwijl de andere helft geheel normaal is. Het
glazige gedeelte groeit minder sterk dan het normale, zoodat een
voor de helft glazige appel geheel scheef groeit. Volgens Sorauer
is het glazige vruchtvleesch rijker aan water (armer aan organische
en aschbestanddeelen) dan het normale vruchtvleesch, en vooral
zeer arm aan zu u r: daarvandaan de flauwe smaak. Het glazige
voorkomen is het gevolg van de omstandigheid, dat de intercellulaire
ruimten in het vruchtvleesch niet met lu c h t, maar met
vocht gevuld zijn. — Het verschijnsel doet zich het meest voor
bij appelen, die aan jonge boomen groeien, welke nog slechts
enkele jaren vruchten dragen; sommige soorten zijn er vatbaarder
voor dan andere. Zoo komen glazige appelen nog al eens voor bij
Gloria mundi en Witte Astrakan.
Sleenige peren.
In sommige, bepaaldelijk droge, ja ren is het vruchtvleesch der
peren minder sap rijk , droger en v a s te r, dan in normale omstan-
digheden ’t geval is; en in het vruchtvleesch zijn dan in groot
aantal steenharde korrels aanwezig, die tusschen de tanden kraken.
Zulke steenharde korrels vindt men overigens bij peren altijd,
vooral in de omgeving van het k lo k h u is, maar bij sommige
soorten (met name bij stoofperen) ook in de meer n aa r de oppervlakte
toe gelegen gedeelten van het vruchtvleesch. Zij bestaan
uit ophoopingen van steencellen, dat zijn cellen met uiterst d ik k en ,
harden wand.
Van ,, steenige peren” echter spreekt men, wanneer het aantal,
de omvang en vaak ook de hardheid der korrels grooter is dan
bij de bepaalde soort regel is. Dit is voornamelijk ’t geval in
ja re n , waarin weinig regen valt en de zon veel en fel schijnt.
Daar gebrek aan water het ontstaan van , , steenige peren” in
de hand schijnt te werken, zoo behoeft het geen verwondering te
b a r e n , dat de peren aan sommige boomen bijkans geregeld aan
de bedoelde kwaal lijden; dit kan nl. ook veroorzaakt worden
door een’ ongeschikten onderstam, die den geenten bovenstam
geen water genoeg kan toe voeren.
Soms kan men het ontstaan van ,, steenige p eren ” voorkomen
door den bodem meer water te geven.
Meelig worden van peren en appelen.
Dit verschijnsel vertoont zich vooral in heete zomers, bij vroege
soorten meer dan bij late; het vruchtvleesch is dan niet saprijk
maar s la p , m u rw , arm aan v o ch t, flauw van sm a a k , en v a lt,
als men er op d ru k t, tot eene meelige pap uiteen.
De oorzaak schijnt doorgaans daarin gelegen, dat het rijp
worden te snel plaatsgrijpt. Bij het rijpen grijpen gisting en andere