
Ï '■’
4;!i!
:,Rli
: . -Ja mIîî
I I
brume teleutosporenhoopjes vormen, welke meestal worden voorafgegaan
door oranjekleurige uredosporenhoopjes ; nog vroeger komt
op dezelfde plant de Aeeidimn-vorm (ig. 95, A) voor, die zich hier
echter eenigszins anders vertoont dan de gewone bekerroest. Deze
roestvorm n l . , die met den naam Caeoma wordt aangeduid, vormt
gewoonlijk grootere lichamen dan het
gewone Aeeidium, welke niet door een
volledige omhulling, ma ar alleen door
een krans van zwamdraden (paraphysen)
omgeven worden. De Caeoma brengt
aan de bladeren, maar vooral aan de
blad- en bloemstelen en de jonge twijgen,
verdikkingen teweeg. Het mycelium kan
in de aangetaste twijgen overwinteren.
Hier behoeven slechts eenige Phrag-
midium-'&ooYten. te worden genoemd, die
op frambozen en braambessen leven.
(Bij frambozen Phragmidium Pubi
Idaei Wtr. = Phr. effussum Auersw.;
bij braambessen Phra gmid ium P u b i
Wtr. en Phr. violaeeum Wtr.).
De frambozenroest treedt meestal
weinig hevig op ; de bladeren vertoonen
e e rst, zoowel aan den bovenkant als aan
den o n derkant, zeer kleine, gele stof-
Fig. 96. Braambessenroest (uredosporen); d a a rn a , hoofd-
{Phragmidmm Ruhi). Tvf^e ielen- zakelijk aan den onderkant donker-
tospoi*6ii kiGniGn. <^g (iorrlp i-x • i • / ^
klein, eencellig gebleven enkiemt hoopjes (teleutosporen^ Voordat
niet. (Zeer vergr.). deze uredo- en teleutosporenhoopjes
o n tsta an , vertoont zich de Aecidiiim-
toestand als bekervormige, met geel stof (sporen) gevulde groefjes.
1 bovenkant ziet men op de pla atsen, waar aan den onderkant
de Aecidiën zitten, slechts kleine, geelachtige plekjes op het
1 ^ . De frambozenroest is van geringe praktische beteekenis.
De braambessenroest vertoont zich soms op gelijksoortige wijze
(door de werking van Phragmidium Pubi) ; maar soms treedt zij
in veel sterker mate op {Phragmidium violaeeum). Men ziet
alsdan den geheelen
onderkant
van de
bladeren bedekt
met
oranjekleurige
stof-
ma ssa’s (u redosporen)
,
gevolgd door
k le in è ,
zwarte, wollig
uitziende
zoden van
zwammassa
(teleutosporen)
,
welke v a stzitten.
Aan
den boven-
Fig. 97. Perenroest (Roestelia cancellata) op perebladeren. ,
Het blad links toont op roode vlekken de pyknidengroepen op I
den bovenkant der bladeren. De overige bladeren vertoonen bladeren
aan den onderkant heuvelvormige verhoogingen, waarop de yj^dt men
Aecidiën g e l t e n rijn. purperroode
vlekken, die weldra verdorren. O v e r ’t geheel verdrogen de roestige
bladeren veel vroeger dan de gezonde.
Waar het noodig is , snijdt men de roestige bladeren, — en
vooral ook de twijgen, welke roestig mochten zijn, — tijdig af en
verbrande ze.
Het geslacht Gymnosporangium D.C.
leeft in den Aecidium-vorm op de bladeren en de twijgen van
P itv ru ch ten , in den teleutosporen voortbrengenden vorm op takjes