
•■'M !
■H:
;î!i;:l
: !
il; M IL
III.
■ ^
. -I
' î
.-yî! 'A'jyi \>!■.; . '! ■ ■i
iM .Ai
I
IV.
y i
geelgroene kleur. Zij worden te vroeg geel en sterven
Oorzaak :
L ernstige ziekte of beschadiging van den stam of de
wortels. I I , 106, 175; I I I , 25, 47, 58, 59, 63, 91 •
IV, 14, 24). ’ ^ » f
2. verwelken (te weinig water in den grond) ; wortelrot
(te veel water in den grond); gebrek aan ijzer;
gebrek aan voldoende verlichting. In ’t laatste geval
blijven de bladeren ook te klein; en de twijgen zijn
langer en teerder dan in normale ornstandigheden.
De bladeren, vooral die in de toppen der twijgen,
zijn gekronkeld en a. h. w. inééngeschrompeld. Aan
den onderkant der bladeren zuigen hladluizen (die niet
kunnen springen; I I , 7, 19) of bladvlooien (die het
wèl k u nnen; I I , 5).
De bladeren, — gewoonlijk eerst slechts enkele, later
meer — worden met een overtreksel bedekt, en beginnen
te kwijnen.
1. Een gemakkelijk af te wrijven, intensief zwart
overtreksel over de bovenzijde der bladeren ( roet-
d auw" ; I I , 57).
2. Onregelmatige, niet zeer groote, maar vaak talrijke,
fluweelachtige bruinzwarte vlekken, die zich niet
geheel laten afwrijven, aan den boven- en onderkant
der bladeren. {Fusieladimn-ziekie-, I I , 65).
3. Een wit, schimmelachtig overtreksel van den boven-
en den onderkant der b la d e ren , ’t welk zich ook
grootendeels laat afwrijven {„rneeldauw" ; I I , 50).
4. Droppels van eene kleverige, zoete vloeistof’, die
langzamerhand opdroogt, vooral aan de bovenzijde
der bladeren {„honigdamo" ; IV, 11).
Vlekken op de bladeren.
1. Dikke, beider geel of rood gekleurde vlekken.
a. Op de volgroeide bladeren ontstaan in den zomer
roode of gele vlekken van verschillende grootte.
tot 1 cM. middellijn toe; aan den onderkant
van het blad ontstaat daar eene aanmerkelijke
opzwelling, waaruit later geelwitte, kegelvormige
Organen te voorschijn komen, die aan hunnen
top openbarsten en een oranjekleurig poeder
laten ontsnappen: Pereroest, veroorzaakt door
Gymnosporangium Sabinae; I I , 163.
b. Kleinere v lek k en , aanvankelijk groengeel of
karmijnrOod, later zwart; het blad is op die plaats
zoowel aan den bovenkant als aan den onderkant
verdikt. Aan den onderkant vertoonen de opzwellingen
eene fijne, slechts met de loupe herkenbare
opening: Pokziekte, veroorzaakt door de pere-
g a lm ijt {Phytoptus P ir i; IV, 80).
G. Blaasvormige opzwellingen op de bladeren, met
de bolle zijde n a a r boven gekeerd, welke opzwellingen
later rood worden en ten slotte aan den
onderkant met een meelachtig aanslag bedekt
worden. ,,Bobbels" van pereb lad eren , veroorzaakt
door Exoaseus bullatus ( I I , 42).
2. Bladvlekken, die niet dikker zijn dan de omgevende
bladmassa; het bladweefsel verdroogt op
die p la a tsen , sterft a f , en neemt eene witte, bruine
of zwarte kleur aan.
a. Witte, b ru in of rood omzoomde vlekken, die
oorzaak zijn van vroegtijdig doodgaan der
bladeren: ,,W itv le k k ig h e id " , veroorzaakt door
Sphaerella sentina ( I I , 78).
b. Zwarte of bruine vlekken, niet door een’
anders gekleurden ran d omgeven, maar
aan den omtrek eenigszins stervormig u itloopend.
aa. Vlekken zwart of b ru in zw a rt, meestal
klein maar ta lrijk , eenigszins fluweel-
achtig van oppervlakte, zoowel aan den