
den bodem. Geschiedt zulks op p la a tse n , waar geene wintertem-
p e ra tu u r doordringt (in kassen), dan ontwikkelen zich, n a a r het
schijnt, altijd' Botrytis-conidiën op deze sklerotiën; geschiedt het
evenwel in de vrije n a tu iir, zoodat de sklerotiën ook aan winter-
temperatuur worden blootgesteld, dan groeien uit de op den
grond liggende sklerotiën steeltjes van 2 à 10 mM. lengte op, die
aan hunnen top de vruchtschijven (apotheciën) d rag en , welke
ascosporen (bl. 19.) produceeren, die later op stervende bladeren
terechtkomende, daar weer de zwam tot ontwikkeling brengen.
Het schijnt nu dat deze zwam —- die overigens ook op vele andere
planten leven kan i) — de meeste jaren voor den wijnstok geheel
onschadelijk i s , daar zij geheel saprophytisch op doode of stervende
bladeren of wel op door eene andere oorzaak gestorven twijgen
leeft. Maar soms vestigt zij zich op de druiven zelve, en wordt
dan oorzaak van het zoogenoemde ,,edelrcrt” ( ,,Edelfäule” ). Aan
de oppervlakte der druiven verschijnt dan een grauwe schimmel.
De aangetaste druiven worden b ru in ach tig , krijgen althans eene
abnormale kleur ; zij verliezen vocht en schrompelen min of meer
inéén. Bij de ontleding, die de druiven onder inwerking van
de Botrytis o ndergaan, verliezen zij aan suiker-, zuur- en stik-
stofgehalte ; ook geven zij snel water aan de zwam a f , en gaan d a a rdoor
in een’ rozij nächtigen toestand over. De zwam dringt gewoonlijk
alleen in rijpe druiven binnen, waarvan de opperhuidscellen bezig
zijn af sterven. — Door de ro ttin g , in de druiven door Bo trytis
teweeg gebracht, wordt de hoeveelheid suiker in deze vruchten
verminderd, maar slechts langzaam. Daarentegen verminderen in
sterke mate vooreerst looizuur, daarna vrij w ijnsteenzuur, vervolgens
appelzuur ; zoodat de zure smaak dan in hoofdzaak alleen
aan wijnsteen te danken is. Dat is voor de wijnfabricatie een voor-
1) Botrytis-vormen, die met Botrytis cinerea volkomen overeenstemmen, vond
men als oorzaak van het rotten van vele vruchten, als oorzaak van het
wegsterven („wegsmeulen”) van kiemplanten van allerlei soort in kassen, bakken,
enz. Uit de sklerotiën van deze Botrytis-vormen is echter nooit de volledige
Sclerotinia opgekweekt)
deel. Van daar den naam ,,edelrot” . Tot de nadeelen van het
intreden van het ,,edelrot” behoort, dat iets van de bouquetstoffen
verloren gaat. Terwijl dit ,,ro t” in sommige gevallen voor de
wijnbouwers gewenscht is , ondervindt hij die druiven kweekt om
ze versch te eten, van het ,,edelrot” niets dan nadeel.
Ofschoon de Botrytis gewoonlijk alleen in rijpe druiven binnendringt,
kan zij toch ook onrijpe druiven a a n ta s te n , met name onder omstan-
digheden, die voor de zwam zelve bijzonder günstig en voor de
druif ongunstig zijn, zooals bij aanhoudend nat weer, bij beschadiging
van de druiven door insekten, enz. Zulke in onrijpen toestand
aangetaste druiven worden zuur en gaan in ontbinding over : men
noemt ze in Duitschland ,, sauerfaul” of ,,n a s sfau l” . Ook in de
niet rijpe en toch ongedeerde druif dringt de zwam wel eens binnen,
bepaaldelijk op de p la a ts, waar zij aan den steel is vastgehecht.
In het Westland en elders in ons land komt deze ziekte somwijlen
bij de kasdruiven voor. In sommige, nog niet eens half volwassen
trossen vertoonen dan enkele der bessen reeds eene paars-roode
k le u r, waardoor zij scherp afsteken tegen de overige nog geheel
groene bessen. Op deze roode druif jes vindt men altijd een groot aantal
conidiëndragers van B o try tis cinerea. Vooral de ,,Black Alicant”
heeft nu en dan van deze kwaal te lijden. L a te r, bij het rijper
worden der v ru ch ten , gaat de zwam spoedig van de eene vrucht
op de andere o v e r, zoodat van den geheelen tros niets terecht komt.
Het geslacht Monilia Bers.
Onder Monilia versta at men eene groep conidiën voortbrengende
vormen van zwammen, die door de volgende kenmerken zijn geka-
rakteriseerd. De zwam leeft inwendig in plantendeelen, ’t zij doode
of wel levende: er zijn zoowel saprophytische als parasitische
Monilia-vormen bekend. Uit de opperhuid nu van het door de Monilia
bewoonde plantendeel komen bolvormige of halfbolvormige zwamkussentjes
of zwamzoden te voorschijn, die doorgaans lichtgrijs
van kleur zijn, en die uit rech to p staan d e, herhaaldelijk zich
vertakkende draden b e s ta a n , welke aan hunnen top de ééncellige,
ovale conidiën in lan g e, samenhangende ketens afsnoeren; en wel
Land- en Tuinboutvh. : Ziekten en Besch. der Ooftboomen, II. 9