
f4I:
öU
4 1
>
, '■ r i '
; ; f ’ -
■ '
5 ; íK.
HUi
4 :
i i|4;
UüSH; : i
4y
i , îï:
■ líi
4
maar wij moeten nu nog de vraag bespreken, in hoeverre wij in
de beschreven ziektegevallen met ééne of met meer soorten van
Monilia te doen hebben. Sommige schrijvers noemen Monilia
cinerea, anderen ilf. fruetigena als de oorzaak der bovenvermelde
ziekteverschijnselen. Deze beide soorten onderseheiden zich van
elkaar door eenig verschil in den vorm en grootte der conidiën.
Bij de beide zwammen zijn deze Citroen vormig, maar bij fruetigena
meer langwerpig-ellipsoïdisch, bij einerea meer afgerond; bij
fruetigena zijn zij grooter dan bij cinerea. (Gemiddelde lengte
bij cinerea: 0.021, gemidd. breedte 0.012 mM.; gemidd. lengte
bij fruetigena 0.012, gemidd. breedte 0.009 mM.). Nu zijn echter
de sporen (conidiën) van de beide Monilia-vormen zeer variabel èn
in afmetingen èn in vorm; er bestaan op hetzelfde conidiënkussentje
allerlei overgangsvormen, zoodat menigeen — ook ik zelf — er
zeer aan begon te twijfelen of men wel inderdaad met twee Monilia-
soorten te maken heeft. Maar voor kort heeft Woronin vrij stellig
aangetoond, dat zulks wel degelijk het geval is. Hij komt door
zijne onderzoekingen tot de volgende resultaten:
De beide soorten van Mo n i l i a laten zich kunstmatig op aile
soorten van ooft enten; maar in de vrije n a tu u r komt M. einer ea
bijkans uitsluitend op steenvruchten (morel en andere k ersen ,
p ru im , abrikoos, perzik) voor; M. fruetigena bijkans uitsluitend
op pitvruchten (appel, pee r, kwee). Terwijl men met de conidiën
van M. fruetigena de appelen op elken leeftijd kan infecteeren,
kan men heel jonge appelen niet met de conidiën van M. einer ea
besmetten: om dat te kunnen doen, moeten de appelen minstens
3 cM. in doorsnee groot zijn. M. fruetigena doorwoekert veel
sneller den geheelen appel, en vormt spoedig aan de oppervlakte
conidiëndragende zwamhoopjes in concentrische ringen; M. einer ea
doet den aangetasten appel veel donkerder w o rd en , glimmend zwart,
en conidiëndragende zwamhoopjes komen gewoonlijk niet te voorschijn.
Fig. 82 stelt een’ appel voor, die aan den eenen kant met
M. fru e tig en a , aan den anderen kant met M. einer ea geïnfecteerd
werd. Wat men het ,,zw a rtro t” der appelen noemt (bl. 144), wordt
dus zeker gewoonlijk door M. cinerea in ’t aanzijn geroepen.
Wanneer bloeiende kersetakken met conidiën van WI. einer ea
worden be sm e t, dan komen deze op den Stempel der bloemen tot
Fig. 87. Fene door Monilia cinerea Fig. 8 8 . Fene door Monilia fructi-
kunstmatig ge'infecteerde kers, bedekt gena kunstmatig geïufecteerde kers,
met een groot aantal, zeer dicht op- bedekt met een kleiner getal, meer
eengezeten, niet zeer hoog nitstekende, ge'isoleerde, vrij wel bolvormige, okergrauwe
zwamhoopjes. gele zwamhoopjes.
kieming, en de zwam doodt niet alleen dé bloem, maar dringt
door den bloemsteel heen tot in den
twijg, dien zij ook in korten tijd doodt.
Wanneer men echter deze besmetting
met conidiën van M. fruetigena verrich
t, dringt de zwam niet verder door
dan tot in den bloeihsteel. — Jonge
Fig. 89. Appel. Op den kant.
bloeiende ap^eZtwijgen daarentegen worden
gemakkelijk met de conidiën van
M. fruetigena geïnfecteerd en wel zóó
dat de top van den twijg afsterft; terwijl
bij besmetting met conidiën van M.
J - J t g . k j k J » r v c i x i L j
die, met Monilia fruetigena ge- einer ea wèl de bloesem afsterft, maar
infecteerd is, is de appel bruin ¿e twijg niet dood gaat.
en bezet met in concentrische nr • x •• -u '»x».
kriDgen geplaatste, bolvormige, zwamhoopjes
gele zwamhoopjes; op den kant op de door h a a r bewoonde vruchten en
die met M. cinerea geïnfecteerd andere plantendeelen; de zwamhoopjes
is, is de appel zwart en vertoont ,• • • t i x i • i
hij geene zwamhoopjes. van M. fruetigena zijn licht bruingeel
of okerkleurig.
Uit het bovenstaande schijnt dus te blijken dat M. fruetigena
en M. cinerea toch wel degelijk als twee verschillende soorten,
of — wil men liever — ra s s e n , moeten worden beschouwd.
10*