
i !
sems; maar hij kan zich ook in perebloesems ontwikkelen, en doet dat
vooral in ja re n , wanneer de appelboomen maar spaarzaam bloeien.
Sommige jaren brengt dit insekt weinig schade te weeg; andere
ja re n , met name wanneer de appelboomen weinig bloeien en de
insekten in grooten getale voorkomen, doen zij zeer veel kwaad.
Het meest hebben doorgaans die appelboomen van hen te lijden,
welke op beschütte plaatsen s ta an , niet aan den wind zijn blootgesteld.
Wanneer een knop zich in ’t voorjaar zeer snel ontwikkelt,
dan is er kans dat deze opengaat wanneer de appelbloesemkever-
larve nog lang niet volwassen is. Deze wordt dus in eens van de
h a a r omschuttende omhulling béroofd, en sterft; terwijl de bloem
zich nog tot eene vru ch t kan ontwikkelen, wanneer de larve op
het oogenblik van ’t opengaan nog geene noemenswaardige schade
heeft veroorzaakt.
Dat het weer in ’t voorjaar van grooten invloed is op de
beschadiging, die door den appelbloesemkever wordt teweeggeb
ra ch t, is uit het voorgaande duidelijk. De meeste schade wordt
ondervonden, wanneer het in ’t v o o rja a r, tijdens het eierleggen
door de k e v e rs , een dag of acht à tien mooi, warm wee*r is ; en
wanneer op dat mooie weer 2 à 3 weken g u u r weer volgen,
zoodat de ontwikkeling der knoppen' daardoor wordt tegengehouden.
— Ook laat het zich u it het boven meegedeelde v e rk lä ren ,
dat varië teiten, die aan ons klimaat goed geaccommodeerd zijn,
en die in ’t voorjaar vlug afbloeien, onder overigens gelijke
ornstandigheden minder van den appelbloesemkever te lijden hebben,
dan variëteiten, welker bloemknoppen langer talmen alvorens open
te gaan. In s tre k e n , waar men veel van den appelbloesemkever te
lijden heeft, is het dus ra ad z a am , zulke variëteiten van appelen
te telen, die laat in ’t voorjaar bloeien, maar dan — onder begun-
stiging van het doorgaans betere weer — snel opengaan en snel
afbloeien. — Ook kan eene doelmatige bemesting en behandeling
van den grond van invloed zijn op de appelbloesemkeverbeschadiging,
in zóóver als van die factoren de snelheid van de ontwikkeling
der knoppen kan afhangen.
Als meer rechtstreeksche bestrijdingsmiddelen kunnen in aanmerking
komen : het uit den boom kloppen of schudden van de k ev e rs ,
en het aanleggen van banden om de boomstammen, waaronder de
kevers zich wegschuilen om d aa r hunne winterkwartieren te kiezen.
Het eerste moet geschieden in ’t v o o rja a r, in de eerste dagen
van April, al n a a r de weersgesteldheid wat vroeger of wat later.
Onder de boomen, tegen welker stammen men wil kloppen,
spreidt men een laken u it, om de kevers op te vangen. Deze
kevervangst moet plaatsgrijpen in den vroegen m o rg en , of althans
niet wanneer de zon schijnt, wijl dan de neervallende kevers
. wegvliegen.
De boombanden moeten worden aangelegd in Ju li; de kevers
kruipen daaronder dan of later ter overwintering weg. Men kan
papierbanden nemen met houtwol ero n d er, of wel banden van
gericheld bordpapier (zie deel I).
De p e r e b l o e s e m k e v e r {Anthoyiomus P iri Schönherr)
is even groot en van denzelfden vorm als de appelbloesemkever.
Hij onderscheidt zieh van dezen voornamelijk doordat over de
achterste helft der dekschilden een rechte (geen V-vormige) grijswitte
band zich uitstrekt.
De perebloesemkever komt nog vroeger in ’t voorjaar te voorschijn
als de appelbloesemkever; het wijfje legt hare eieren
gewoonlijk niet in de afzonderlijke bloemknoppen van den pereboom,
maar in de gemengde knoppen, waaruit later zoowel bladeren als
bloemknoppen zullen te voorschijn komen. Komt nu zoo’n ei in
een binnen den gemengden knop besloten bloemknop te re ch t, dan
ontwikkelt zich de larve d aa r zooals de appelbloesemkever doet,
die zich óók wel eens in pereknoppen ontwikkelt. Maar wordt het
ei in den gemengden knop buiten de daarin besloten bloemknoppen
gedeponeerd, dan komen deze bloemknoppen in ’t geheel niet tot
ontwikkeling, d aa r de larve in den gemengden knop blijft leven,
en dezen in zijn geheel doet gesloten blijven en b ruin worden.
Voor de bestrijding zij n a a r de vorige soort verwezen.
, 4*