
II»
4
' iííJi Í!1
oppervlakte dwars doorgevreten is. Bij nader onderzoek vindt men
vaak nog den en g e rlin g , die het gedaan heeft. Wanneer de engerlingen
op het te rre in , waar zij le v en , geene geschikte wortels van
kruidachtige planten v in d en , knagen zij aan de wortels van boomen.
Vooral aan jonge ooftboomen in kweekerijen doen zij veel schade;
de kleinste wortels bijten zij a f, de grootere berooven zij van
de bast. — De meikever heeft voor zijne ontwikkeling, althans
hier te lande, drie ja a r noodig. In aan meikevers rijke streken
komt om de drie ja a r telkens pen zoogenaamd ,,k ev e rja a r” te ru g ,
waarin de meikevers bij millioenen verschijnen; terwijl in de
tusschenjaren nauwlijks een enkele meikever wordt aangetroffen.
In de spaarzaam door meikevers bewoonde streken is het verschil
in aantal kevers tusschen de verschillende ja ren niet groot: er
zijn d aa r geen k ev e rjaren , maar ook geene bijkans keverlooze
jaren. Dit feit is niet moeilijk te verklären. Stel dat in eene voor
de meikevers zeer günstig gelegen landstreek een bepaald ja a r ,
bijv. 1875, voor het bestaan der kevers en voor hunne vermeerdering
bijzonder günstige voorwaarden aanbiedt, ’t zij doordat er
weinig roeken z ijn , die meikevers e te n , of doordat de kevers goed
weer treffen en veel voedsel vinden, waardoor zij in staat worden
gesteld, vele eieren te leggen; veronderstel v e rd e r, dat de eieren
bijkans aile uitkomen en dat ook de jonge engerlingen in den
grond weinig vijanden en veel geschikt voedsel vinden, — dan
zullen de meikevers, welke in ’t ja a r 1875 hebben gevlogen, talrijke
nakomelingen opleveren, die eerst drie ja ren als engerlingen in
den grond vertoefd hebbende, in 1878 als kevers voor den dag
komen. Deze talrijke kevers zullen talrijke eieren leggen; en zelfs
onder voorwaarden, die voor hunne ontwikkeling minder günstig
zijn, zullen er drie jaren la te r, in 1881, toch weer vele meikevers
vliegen. Dat er dus in die strek en , welke voor de ontwikkeling
van kevers en engerlingen bijzonder geschikt zijn, weldra zoogenoemde
,, kever ja re n ” voorkomen, behoeft niemand te verwonderen.
Maar hoe gaat het met de , , tu ssch en jaren ” ? Stel dat 1875 een
,,k ev e rja a r” w as, maar dat er toch in ’t voorjaar van 1876 ettelijke
kevers vliegen. De wijfjes van deze leggen hare eieren op de
gewone plaatsen in den g ro n d , maar dáár vinden de jonge engerlingen
, wanneer zij u itk om en , een overgroot aantal reeds veel
grootere, éénjarige engerlingen, die, aan de plantenwortels knagende,
hun slechts weinig overlaten. De jonge engerlingen sterven bijkans
allen in den strijd om 't leven, dien zij met de engerlingen van
1875 hebben te strijden. In 1879 zullen er dus slechts weinig
kevers voor den dag kunnen komen; en zoo gaat het ieder ja a r ,
dat geen bepaald ,,k ev e rja a r” is. — In strek en , die voor de ontwikkeling
der meikevers minder günstig zijn, vinden de jonge
engerlingen nooit zoovele groote soortgenooten in den g ro n d , welke
hun ’t voedsel voor den neus wegvreten; zij kunnen dus elk ja a r
zich geregeld ontwikkelen.
Zoowel de kevers als de engerlingen behooren tot de schade-
lijkste insekten; maar zij komen niet dan plaatselijk voor.
Overstrooming van het land gedurende den winter, wanneer de
engerlingen diep in den bodem rusten en geen voedsel tot zich
nemen, is voor deze geheel onschadelijk; maar overstrooming in
den zomer doodt ze, wijl dan de engerlingen zich dicht bij de oppervlakte
bevinden, en bezig zijn aan de plantenwortels te knagen.
Bestrijding. In de eerste plaats moet ik den oofttelers en ooft-
boomkweekers in strek en , die veel van meikevers en engerlingen
te lijden hebben, op 't h a rt d ru k k e n , de vijanden dezer schadelijke
insekten te sparen. De mollen verdelgen ma ssa’s engerlingen; en
moge ook al menig tuinman soms reden hebben, deze dieren om
hun woelen weg te v an g en , — de boomgaardbezitter ondervindt
van hen bijkans niets dan nut. Ook de vleermuizen vangen vele
meikevers. Tot de verdere natuurlijke vijanden van meikevers en
engerlingen behooren vooral de spreeuw en de roek; maar deze
vogels doen in den tijd dat de vruchten rijp zijn, zooveel kwaad,
dat den ooftteler niet onvoorwaardelijk kan worden aangeraden,
ze te beschermen. Kippen en eenden eten vele engerlingen; en het
kan dus nuttig zijn, ze in de boomgaarden te laten loopen.
Wanneer in eene kweekerij de jonge boompjes erg van engerlingen
te lijden hebben, worden hunne bladeren geel, en men kan
ze dan zeer gemakkelijk uit den grond trek k en , als wanneer men