
'I ïf 'U I
ili
JiM
i
'
u. H
tri’
lì'
. i i
u]
!-ri'
'•a ! I
onderstammen, welke voor de bepaalde soort, die men teelt het
best- zijn. Men plante zooveel mogelijk alleen die so o rten , welke
tegen bodem en klimaat goed bestand zijn.
Wat de bestrijdingsmiddelen tegen boomkanker aangaa t:
boomen, die in erge mate zijn a an g eta st, moet men hoe eer hoe
hever rooien en verbranden; zulke boomen zijn toch verloren; en
door ze weg te nemen, neemt men ook de kans weg, dat zij
andere boomen besmetten. — Boomen, bij welke de ziekte nog niet
ZOO ver gevorderd is , bij welke de kankerplekken zich nog slechts
hier en d aa r verto o n en , late men s ta a n ; men snijde de kankerwonden
uit en verbrande hetgeen men uitgesneden heeft. Men
neme daarbij vooral niet te weinig weg, opdat zoogoed mogelijk
al die deelen, welke het mycelium van de kankerzwam herbergen
worden verwijderd. Vooral in kweekerijen moet dit geschieden’
omdat daar op beperkte ruimte veel meer boomen bijeen s ta a n ’
waardoor de besmetting gemakkelijker wordt, en omdat de schade,’
door kanker veroorzaakt, aan de stammen van jonge boomen
veel grooter is dan aan de takken van groote kroonboomen. Ook
kan in kweekerijen het wegsnijden van alle kankerplekken veel
gemakkelijker worden toegepast dan in boomgaarden, die grooter zijn
en waar de iiiteinden der takken dikwijls moeilijk te bereiken zijn’
Het mtsnijden der wonden moet geschieden met een scherp mes.
Daarna besmere men ze met eene stof, die ze van de lucht afsluit
om de genezing te bevorderen, maar die tevens het mycelium
doodt, dat onverhoopt nog in het hout mocht achtergebleven zijn.
Daarvoor kan men gebruik maken van te e r, ’t welk echter het
hont waarmee het in aanraking komt, tot 4 ä 5 millimeters
diepte doodt, wat voor jonge boomen gevaarlijk is. Zeer best
blijkt voor dat doel te zijn de „k a n k e rw a s” , met gebruiksaanwijzing
verkrijgbaar in bussen bij de Gebroeders Admiraal te Rüp
(N.-Holland).
Nectria einnabarina F r ., oorzaak van het „ v u u r ” of h e t
„ r o o d e v u u r ” bij wa l n o o t , a a l b e s , k r u i s b e s en sommi g e
l o o f b o ome n .
113
Deze zwam leeft meestal saprophylitisch op allerlei boomen, vooral
in takken en twijgen, die door vorst of door eene andere oorzaak
gedood zijn, en ook in afgestorven boomstompen. In den herfst
of in het daarop volgende
voorjaar komen uit de hast
der afgestorven deelen cinna-
berroode wratjes of puistjes
te voo rsch ijn , waarop de
conidiëndragers o n tstaan , die
ovale, eencellige conidiën vormen.
In dezen toestand is de
Fig. 68 . Fen boomstam, waarop Fig. 69. Beneden : eene groep
zich Nectria einnabarina vertoont. peritheciën op de doorsnede; de
De lichtgeteekende wratten zijn uit ascosporen treden, in draadvormige
conidiëndragers samengesteld ; de massa’s vereenigd, naar buiten (verdonkere,
veelal op hoopjes geplaatste groot). — Boven in de figuur zijn
wratjes zijn de peritheciën. (lets verg.) kiemende ascosporen afgebeeld (sterk
vergroot).
zwam onder den naam Tuhercularia vulgaris Tode bekend.
Later komen de meer donkerrood gekleurde, veelal in groepjes
bijeenstaande peritheciën tot ontwikkeling, die langwerpig zijn en
recht of zwak gebogen.
Nectria einnabarina kan echter ook uit de doode gedeelten van
Land- en Tuinbouwb. : Ziekten en Besch. der Ooftboomen, II. 8