
. i
dan de vorige drie soorten. Wanneer men er niets tegen doet,
wanneer de ornstandigheden h aa r günstig zijn en de boomen niet
in al te flinken groei v e rk e e ren , dan vormen de schildluizen
weldra — bij duizenden opeengehoopt — samenhangende korsten
aan de oppervlakte der ta k k e n , die onder hare inwerking beginnen
te kwijnen en ten slotte doodgaan. Wanneer zij in grooten getale
op appelen of peren zitten, belemmeren zij op de p la a ts, waar zij
zich bevinden, den regelmatigen groei, zoodat de schildluizen
weldra in eene diepe groeve gezeten zijn (fig. 29).
De voortplanting is minder sterk dan de vorige drie soorten:
in de gematigde luchtstreken plant zich de kommavormige schildluis
maar één keer per ja a r voort, in de warme streken twee
maal. Zij komt voor in alie gematigde en subtropische streken van
Europa en Amerika.
De p e r z i k d o p l u i s {Lecanium Persieae F.).
Fig. 30 stelt voor de levensgeschiedenis en den bouw eener
vrouwelijke perzikdopluis, fig. 31 stelt het mannetje in verschillende
toestanden voor. De teekening aan den rechterkant van
fig. 30 stelt voor eene la rv e , pas uit het ei gekomen, zeer
vergroot en van de buikzijde gezien. Men ziet dat deze larve
in het bezit van pooten, sprieten en oogen is; de zuigsnuit
heeft ongeveer de halve lichaamslengte. Kenmerkend zijn ook de
twee draadvormige aanhangselen aan het achtereinde van het
lichaam. — Naast deze zeer jonge larve is afgebeeld eene schild-'
lu is, die wel is waar nog bij lange na niet volwassen is , maar
die toch reeds duidelijk to o n t, dat zij zich tot een vrouwelijk dier
zal ontwikkelen. Pooten, sprieten en oogen zijn nog aanwezig;
maar bepaaldelijk de pooten zijn, — in verband met het feit,
dat het dier zich op dezen leeftijd voor goed aan een takje van
een’ perzikboom heeft vastgezogen — n a a r evenredigheid veel
kleiner dan bij de pas uit het ei gekomen larve. — De tot dusver
besproken teekeningen zijn zeer sterk v e rg ro o t, hetgeen blijkt bij
de beschouwing van de links van de laatstbehandelde teekening
geplaatste afbeelding, waar een takje met een aantal geheel volwassen
vrouwelijke perzikdopluizen op natuurlijke grootte geteekend
is. — Weer eenigszins vergroot zijn de geheel aan de linkerzijde
van fig. 30 afgebeelde volwassen vrouwelijke dopluizen, waarvan
de eene van boven op, de andere van beneden gezien, de derde
op de doorsnede is voorgesteld. Deze laatste teekening toont dui-
Fig. 30. Perzikdopluis {Lecanium Persieae): rechts: jouge larve, pas
uit het ei gekomen, gezien van de buikzijde. Daarnaast : iets oudere la rv e ,
die een vrouwelijk dier zal worden. (Deze twee figuren zeer sterk vergroot).
Verder zijn afgebeeld: een twijgje met geheel volwassen vrouwelijke perzikdopluizen,
nat. grootte. — Geheel rechts: eenigszins vergroote afbeeldingen
van volwassen vrouwelijke dopluizen: eene van boven op, eene andere van
de buikzijde, eene derde op de doorsnede gezien.
delijk dat het schild bij Lecanium aan het dier zelf vast zit, en
geenszins een los bedeksel is. (Zie bl. 28).
Fig. 31 stelt voor de gedaanteverwisseling van de mannelijke
perzikdopluis {Lecanium Persieae). In den linker benedenhoek
der figuur vindt men een stuk van een perzikblad met de kleine
Schilden, waaronder de aanstaande mannetjes verscholen zijn.
Deze teekening is gemaakt op natuurlijke grootte. Aan den rechterkant
der figuur is een dergelijk volledig uitgegroeid schild, zeer
vergroot, en van de rugzijde gezien, afgebeeld. Daarnaast eene