
|i'i' ! ú':
14 r '
J'íi- I ■ |l!iüí ' 1' y
E.
F.
een paddestoel, Polyporus Pihis ( I I , 180); het in de
stammen woekerende mycelium dezer zwam wordt vaak
ais oorzaak van de ziekte beschouwd; maar practici
beschouwen h a a r als onschadelijk.
II. De bast wordt zeer w ate rrijk, week en sponsachtig; en
en zweit meer of min op. Het h o u t, vooral aan ’t onder-
einde van den stam , wordt groenaehtig of bruinachtig,
althans op bepaalde plaatsen; later ook dat van de
wortels {Cytosporina-ziokio] I I , 122).
Beschadiging der w o n te iSm Zie bl. 46, F. Soms zuigt aan
de wortels de bessenwortelluis (ScMzoneura Grossulariae;
IV , 21).
Ziekten der v n u c h te nm
1. Bij witte en roode aalbessen ontwikkelen zich trossen met
bessen, die klein blijven en veel te spoedig afvallen, zoodat
soms maar enkele bessen meer aan de trossen blijven
zitten. ’t Meest bij oude struiken.
2. Op de onrijpe vruchten van kruisbessen en roode en witte
aalbessen vertoonen zich roestplekken: Äecidium Grossulariae
( I I , 156) of Melampsora epitea.
3. Op de onrijpe bessen (van kruisbes en roode aalbes)
ontstaan kleine, snel zich vergro o ten d e, eenigszins inge-
zonken, grijswitte vlekken, waardoor de bessen te spoedig
week van inhoud worden en vóór baren tijd afvallen. Dit
verschijnsel wordt veroorzaakt door eene zwam van
’t geslacht Phymatotrichum.
4. Op de onrijpe kruisbessen ontstaan k le in e , snel zich vergrootende,
bruine vlekken, waarop later kleine, donkerbruine
puistjes verschijnen. Oorzaak is de zwam Vermicularia
Grossularia ( I I , 95).
5. De rijpe bessen stinken hoogst onaangenaam, doordat de
frambozenwants {Pentatoma bacearum) of eene verwante
soort erover heen geloopen is (IV , 2).
F r amboo s (en braamsoorten).
:A= Ziekteverschijnselen of vreterij aan de M a d e n enm
I. De bladeren, eerst slechts eenige, later vele, worden
met een overtreksel bedekt, en beginnen te kwijnen.
1. Een gemakkelijk af te wrijven zwart overtreksel aan
de bovenzijde der bladeren. {Poetdauw, veroorzaakt
Capnodium sa lie in um ; I I , 57).
2. Een w it, half meelachtig, half schimmelachtig overtreksel
aan den boven- en den onderkant der bladeren.
{Meeldauw, veroorzaakt door Erysiphe P u b i;
I I , 50).
II. Vlekken op de bladeren.
1. Oranjegele vlekken, meestal aan den bovenkant der
bladeren; deze laten een rood poeder ontsnappen.
L a te r , meestal aan den onderkant der b lad e ren ,
k le in e, zwarte p u is tje s , die kunnen worden afgekrabd.
{Frambozen- en b raamroest, veroorzaakt door
Phra gm id ium P u b i Id a e i, enz.; I I , 158).
2. Op de bladeren ontstaan groote, bleeke plekken,
en aan den onderkant daarvan — bij w a rm , vochtig
weer — eene lichtgrijze schimmel. {Valsehe meeldauw,
veroorzaakt door Peronospora P u b i Pabenh.;
I I , 29).
3. Kleine, doode, verdrogende plekken* op het b lad ,
zeer weinig schadelijk, veroorzaakt door eene
Septoria of Phyllosticta-^oovi ( I I , 96, 92).
III. Gangen worden inwendig in de blad eren , tusschen de
bovenste en de benedenste opperhuid, uitgevreten,
door een p aa r soorten van motrupsjes {Tischeria
marginea Haw. en Nepti.cula splendidissimella H. S.)
of door de koplooze larfjes van eene soort van vlieg
{Agromyza Pubi Brischke of A. Spiraeae Kalt.).
Deze zijn geen van allen zeer schadelijk.