
u 1
6il,1l 1i*;
( ' ili'
ig il
iichaamsvorm zeer ai van de andere mijten: zij zijn zeer lan g werpig,
bijkans rolvormig, aan het achtereinde en het vooreinde
eenigszins spits toeloopend. De voorste twee paren pooten zijn kort,
maar toch nog meer ontwikkeld dan de achterste twee p a r e n , die
niets meer dan korte stompjes of knobbeltjes zijn. — De galmijten
leven gedurende den ganschen zomer in de gallen of galachtige
lichamen, die zij op verschillende plantendeelen doen ontstaan; zij
voeden zich daar met sap p en , die zij uit de plantencellen, welke
h a a r lichaam omgeven, opnemen, zonder daarbij deze plantencellen
te verwenden. In de door h are aanwezigheid veroorzaakte
galvormingen leggen de wijfjes hare eitjes, waaruit zeer spoedig
de jongen te voorschijn komen, die reeds bij de geboorte tamelijk
veel op de volwassen galmijten gelijken, en na eenige vervellingen,
doorgaans na vrij korten tijd, geslachtsrijp zijn. — Hoewel in de
leefwijze der galmijten nog veel onopgehelderd is, en het ook nog
de vraag is , of aile soorten zich wat de overwintering b etre ft,
gelijk gedragen, zoo schijnt men toch als regel te kunnen a an nemen,
dat de galmijten in den zomer of het n a ja a r de gai of de
bladmisvorming, welke zij tot dusver bewoonden, verlaten en
zich n a a r de knoppen b egeven, tusschen welker sehubben zij
overwinteren. Hiermee staat in v e rb an d , dat Phytoptus-mis-
vormingen bijkans uitsluitend worden waargenomen aan houtgewassen
of althans aan overblij vende planten: bij éénjarige p la n te n ,
die tegen den v/inter s te rv e n , is geen gelegenheid om in de knoppen
te overwinteren. Verder wordt uit de boven aangeduide wijze
van overwinteren v e rk la a rd , dat gewoonlijk k n o p p en , bladeren
of bloesems, die op één enkel twijgje zitten, voor ’t meerendeel
de Phytoptus-misvormingen vertoonen, terwijl die, welke aan
andere takken gezeten zijn, vrij blijven: dat twijgje met aangetaste
bladeren, knoppen enz. heeft zich nl. ontwikkeld uit één’ enkelen
k n o p , waarin de galmijten over winter den. Dat ten gevolge van de
aangeduide wijze van overwintering de galmijten niet zoo heel
gemakkelijk en niet zoo heel spoedig van den éénen boom op den
an d e re n , van den eenen struik op den anderen o v e rg a a n , spreekt
wel van zelf.
De tijd , waarop de galmijten n aa r de knoppen v e rh u iz en , is
verschillend, al n a a r het o rg a an , waarin zij leven. Houden zij
zich op in de eene of andere galvorming op een b lad , dat tegen
’t n a ja a r ste rft, dan verhuizen zij vóór het zoover is , n aa r de
knoppen van den twijg, waaraan het bewuste blad bevestigd is.
Houden zij zich daarentegen op in een’ misvormden knop, die
gedurende den winter op zijne plaats blijft zitten , dan blijven zij
in dien knop, waar zij ook gedurende den zomer leefden, overwinteren;
ja zij leggen er veelal nog eieren; en eerst wanneer de
boom of struik met bladeren getooid is , en nieuwe knoppen a an wezig
zijn, beginnen de oude, misvormde, door galmijten bewoonde
knoppen te sterven en weldra te verdrogen. Dan trekken de
mikroskopische bewoners er uit; in groote scharen bewegen zij
zich voort längs de twijgjes, en zoeken zij de nieuwe, eerst k o rtgeleden
zichtbaar geworden knoppen o p , waarin zij zich vestigen
en vermeerderen, en welke knoppen weldra onder hunne in werking
zich tot eigenaardige gallen (,,knopgallen” ) gaan mis vormen.
Slechts Organen, die in jeugdigen toestand verkeeren, zijn
geschikt voor galmijten, om er zich in te vestigen en er misvormigen
te veroorzaken. Bladeren worden meestal reeds terwijl zij
nog in den knop zitten, aangetast; op zijn laatst wanneer zij
beginnen, zich uit den knop te ontwikkelen. Het bovenvermelde
stelt ons in sta a t, om te v erk lä ren , hoe het komt, dat de Phytoptus-
misvormingen ju ist op bepaalde plaatsen der organen verschijnen.
Sommige soorten van galmijten veroorzaken het inéénrollen van
den bladrand. Nu vindt men soms die ineengerolde randen bij de
oudste bladeren van een’ scheut aan de basis der bladeren, bij
jongere bladeren meer n a a r den top toe, bij de jongste bladeren
alleen aan den top. De top van het blad is het eerst ontstaan.
Op het tijdstip dat de galmijten op het jeugdige blad begonnen
in te w erk en , was bij de oudste (benedenste of buitenste) bladeren
van den knop de bladtop reeds te oud voor deze dieren, om er
zich in te vestigen; — op datzelfde tijdstip echter was bij de
jongere (hoogere of meer n a a r binnen gelegen) bladeren van
denzelfden knop dé bladbasis nog niet gevormd en waren alleen
5*