
A 1'
D.
E.
F.
G.
III . De basis der jonge scheuten wordt doorgestoken, zoodat
II.
I II .
deze verwelken en afvallen, of wel op de p la ats, waar
zij zitten, langzamerhand verdorren: twijgafsteker
(zie I I , 41).
Ziekten en beschadigingen van de t a k k e n en den stantm
I. Uitvloeiing van gommassa’s; gomziekte ( I I , 80).
Onder de schors leven pootlooze k ev e rlarv en ;
1. die van de spintkevers {Eccoptogaster Pruni
E. ru g u lo su s), oorzaak van la rv en g n n g en , loodrecht
staande op in de lengterichting van den stam
verloopende ,,moedergangen” ( I I , 58);
2. die van snuittorren {Magdalinus P r u n i) , gekron-
kelde gangen gravende, welke echter niet uit eenen
moedergang te voorschijn komen ( I I I , 47).
Onder de schors of in ’t spint leven rupsen (die aan
’t vóór- en 't achterlichaam pooten h eb b en ):
1. de licht wasgele, eenigszins roodachtige, van een’
donker bruinrooden kop voorziene rupsen van eenen
glasvleugeligen vlinder {Sesia myopaeformis;
I I I , 89),
2. de kleine geelgroene rupsjes met bruinen kop van
den schorsbladroller {Grapholitha Woeberiana •
I I I , 134).
Ziekten en beschadigingen der w o n te iSm
Zie onder F bij „ k e r s ” en ,,morel” (bl. 46).
Beschadigingen van de b l o e m k n o p p e n door de vreterij
van insekten, die soms deze bloemknoppen met de omgevende
bladeren bijeenspinnen. (Zie onder G bij ,,k ers en morel” -
bl. 46).
Ziekten en beschadigingen der m j p e of althans v o lg n o e id e
v n u c b te nm
I. Vreterij aan of in de vruchten:
1. uitwendig: door wespen ( I I I , 68) en oorwormen.
2. inwendig: door d en pruimenhladroller {Grapholitha
funebrana; I I I , 133).
II. Vlekken uitwendig op de vruchten, en ro ttin g van
het vruchtvleesch'.
1. Op de in rotting overgaande vruchten ontstaan g ro o te ,
bruine vlekken, waarop zich weldra zoden van
geelwitte of grijswitte schimmelmassa’s vertoonen.
(Oorzaak: M o n ilia ; I I , 129).
2. Op de vruchten ontstaan cirkelronde, witachtig
gekleurde indeukingen, door een’ ran d omgeven,
welke lichter van kleur is dan de gewone abrikozen-
kleur. Op de witachtige middelste gedeelten der
vlekken vertoonen zich zeer kleine, zalmkleurige
puistjes. Oorzaak is de zwam Gloeosporium lacti-
color Berk. ( I I , 86).
3. Op de rijpe vruchten ontstaan kurkaehtige, bruin-
grijze v lek k en , die tot 2T/2 cM. in do’orsnede kunnen
k rijg en , en ook met elkaar kunnen versmelten. Op
deze plekken ontstaan later zwarte puntjes. Oorzaak
is de zwam Phyllosticta vindobonensis ( I I , 92).
Perzikboom.
A. Ziekteverschijnselen of vreterij aan de b la d e n e nm
I. De bladeren van den geheelen boom of alleen die van
enkele takken daarvan hebben eene abnormale kleur:
geelgroen of ,,melkglans” . Zie bij Pruimeboom (bl. 48,
onder A, I).
II. De bladeren zijn sterk gek ronkeld, aan den onderkant
concaaf, soms roodachtig.
1. De blaasvormig opgezwollen deelen der bladeren
zijn broos; in ’t laatst aan den onderkant met een
fluweelachtig bekleedsel bedekt. ,,Krulziekte” , ver-
oorzaakt door Exoaseus deformans ( I I , 40).
2. Aan den onderkant van de blaasvormig opgezwollen
deelen zitten groene bladluizen: A p h is Persieae
(IV , 20).