
) F
ri ; A
li I i l
Ook vindt men deze insekten nog wel op appelboomstammen, die
reeds eene ruwe schors bezitten; de stam van den appelboom toch
heeft tusschen de dikke schorsschubben groote plekken, waar de
doode schors nog slechts zeer dun is. De perestammen, die zich
reeds eerder meer gelijkmatig met een dikke schors bedekken,
eigenen zich op meer gevorderden leeftijd minder voor de vestiging
van schildluizen dan de appelstammen.
Zoolang het aantal schildluizen op een’ tak slechts gering i s ,
doen zij weinig schade, want iedere schildluis onttrekt slechts
eene geringe hoeveelheid stof aan het plantendeel, waarop zij
gezeten is. Maar wanneer, zooals dikwijls geschiedt, de schildluizen
zich op een’ tak of stam zoodanig vermeerderen, dat zij dezen
bijkans als eene aaneengesloten laag bedekken, dan wordt de
saponttrekking van groote beteekenis en begint het aangetaste
deel te 'kw ijn e n , ja het kan ervan doodgaan. Trouwens de eene
boomsoort is gevoeliger voor schildluizen dan de andere. Perzik-
boomen, waarop zich de San Joseschildluis sterk vermeerdert,
sterven veel eerder dan appel en pereboomen. In ’t algemeen is
de diktegroei van die plaatsen van een’ tak of stam , welke dicht
met schildluizen bezet zijn, zeer gering;' zoodat tak k en , waarop
plaatselijk groote ophoopingen van schildluizen z itte n , op de sterk
aangetaste plaatsen w^eldra indeukingen vertoonen, aangezien de
andere deelen van den tak hunnen gewonen diktegroei blijven
behouden. Hetzelfde is ’t geval met v ru c h te n , waarop zich eene
menigte schildluizen hebben gevestigd; in fig. 29 is eene peer
afgebeeld, die duidelijk indeukingen vertoont op de p la a tse n , 'w a a r
een groot aantal kommavormige schildluizen gezeten zijn. Zulke
plekken rijpen gewoonlijk ook eerst later dan de andere deelen der
vrucht. Duidelijk ziet men dit vaak op citroenen, die op de plaatsen,
waar schildluizen gezeten zijn, nog groen van schil zijn, terwijl
de schil overigens geel gekleurd is.
Weefsels, die de neiging hebben, in hunne cellen een rood
eelsap te vormen, doen dat gemakkelijk onder de inwerking
van schildluizen. Zoo vindt men aan p erzik tak k en , op de plaatsen
waar de San Joseschildluizen gezeten zijn, roode plekjes; eveneens
op appelen en p e ren , die met dezelfde schildluis bezet zijn. En op
calvillen, waarop roode ooftboomschildluizen {Diaspis fallax) z a te n ,
zag ik eveneens roode vlekken van vrij aanzienlijken omvang.
Dat zwakke, ziekelijke boomen, of boomen, die op onvruchtbaren
grond s ta a n , minder weerstand bieden aan den aanval van schildluizen
dan flinke, krachtig groeiende boomen, spreekt van zelf.
Maar dat eigenlijk alleen zulke slecht groeiende boomen zouden
worden aangevallen, zooals soms wordt beweerd, is ' niet waar :
schildluizen vestigen zich ook wel degelijk op krachtig groeiende,
gezonde boomen, die zij langzamerhand doen kwijnen, des te
e rg e r , naarmate de schildluizen zich sneller vermeerderen. De San
José schildluis, die in Staten als New Je rsey en Maryland uitge-
strekte boomgaarden geheel vernielt, doet in Canada en op Van-
couverseiland betrekkelijk weinig schade. De eerstgenoemde Staten
hebben lange zomers; daar volgen elkaar 3 of meer generaties
van schildluizen in één ja a r o p , terwijl in laatstgenoemde landen
hoogstens twee generaties per ja a r kunnen voorkomen, zoodat
de vermeerdering daar veel minder sterk i s , daargelaten nog
dat tengevolge van het meer gure en vochtige klimaat dezer
landen een groot aantal van de beruchte insekten sterven. Onze
korte zomers en ons g u u r en vochtig klimaat zijn oorzaak, d a t —
wanneer de San, José schildluis ook al in Nederlandsche boomgaarden
mocht worden geïmporteerd — de vermeerdering van
dat insekt er altijd wel zóó gering zal blijven, dat het van
geene praktische beteekenis voor ons land zal worden. Voor
Nederland zal de gewone kommavormige schildluis wel altijd van
veel meer beteekenis blijven dan de zoo gevreesde San José
schildluis.
Ik wees er reeds op, dat stammen en takken de eigenlijke
woonplaats der schildluizen zijn, maar dat zij toch óók wel op
vruchten overgaan; dan evenwel steeds op vruchten met eenigszins
stevige schil; wèl op appelen, peren en sinaasappelen, niet op
p e rz ik en , pruimen en kersen. Het is meer eene uitzondering, als
schildluizen op de bladeren van ooftboomen overgaan; en in dit
geval zitten zij ’t meest längs de nerven.