
IV.
B.
C.
I II . De bladeren, — eerst slechts enkele, later vele —
worden met een overtreksel bedekt (,,roetdauw” ;
, ,meeldauw” of ,,h e t wit” ; ,,honigdauw” : — zie bij
Pruimeboom, bl. 48, 49, onder I II ).
Vlekken op de bladeren.
1. Roestvlekken, veroorzaakt door Puceinia Pruni
( I I , 154). jQ
2. Niet poederig wordende, ronde, wankieurige, ten
slotte doode plekken.
a. okergele, zwartrood omzoomde droge vlekken,
veroorzaakt door Clasterosporium carpophilum
( I I , 79). (De doode bladvlekken vallen later weg,
zoodat het is alsof met hagel door de bladeren
geschoten is).
b. d o n k e re , rood omzoomde vlekken, waarop later
kleine bruine puntjes ontstaan. Oorzaak: P h y l
lostieta Persieae ( I I , 93).
Vreterij door rupsen oi bastaardrupsen, die in nesten E.
bij elkaar leven: Zie bl. 50 onder V III.
Tusschen los aaneengesponnen bladeren vreten: de F.
rups van den kleinen wintervlinder eh verwante soorten
( I I I , 114).
VII. Vreterij door geheel vrij levende rupsen en door andere
insekten. (Zie onder , ,Pruimeboom” , bl. 61 onder XI
en X II).
Vreterij aan de knoppenm (Zie onder Pruimeboom: B
bl. 51).
Ziekteverschijnselen en beschadigingen der jo n g e twijgen
en seheutenm
I. Afsterven van jonge twijgen of van hunne topeinden
door de inwerking van vorst.
II. Van sommige twijgen verwelken de bladeren plotseling,
en weldra sterven zij af. Aan den twijg vindt men G.
beneden de verwelkte bladeren eene afgestorven plek,
waaruit kleine, worm vormige, roodachtige, kronkelende
V.
VI.
draden uittreden. Oorzaak is de zwam Cytospora
ruheseens Fr. ( I I , 115).
III. De scheuten en jongste twijgen worden door snuittorren
{Otiorhynchus-^oovi&w', I I I , 45) van de schors beroofd.
IV. Aan de scheuten zuigen; larven van bladvlooien {Psylla
Persieae F.) en dopluizen {Lecanium Persieae; IV, 54).
Ziekten en beschadigingen van den s t a m en de tiikket^e
takkenm
I. Uitvloeiing van gommassa’s: gomziekte ( I I , 80).
II. Onder de schors leven:
1. pootlooze spintkeverlarven {Eccoptogaster Pruni
en E. ru g u lo su s; I I I , 58), die oorzaak zijn van
la rv en g an g en , welke loodrecht staan op in de lengterichting
van den stam zich uitstrekkende ,,moeder-
gangen” ;
2. geelgroene rupsjes met bruinen k o p , van den schorsbladroller
{Grapholitha Woeberiana; I I I , 134).
Ziekten en beschadigingen der wonteism
Zie onder F bij ,,K e rs” en ,,morel” (bl. 46).
Beschadigingen der hioemknoppenm
I. door insekten, die soms deze bloemknoppen met de
bladeren bijeenspinnen: rupsen van den kleinen en den
grooten wintervlinder. (Zie I I I , 114).
II. door insekten, die de bloemknoppen verdelgen, zonder
ze met bladeren aaneen te spinnen:
1 . insekten, die de knoppen van buiten af afvreten:
rupsen van wintervlinders ( I I I , 114), — oorworm, —
snuittorren van ’t geslacht Otiorhynchus ( I I I , 45).
2. een in s e k t, dat den bloemknop van binnen u itv re e t,
zoodat hij verdort. Binnen den verdorden bloemknop
vindt men de pootlooze larve of de pop van A n th o nomus
d ru p a rum ( I I I , 52).
Ziekten en beschadigingen der vnuchtenm
I. Vreterij aan de vruchten: wespen ( I I I , 68) , oorworm.
II. Vlekken op de vruchten.