
H
.-•1
i I
ill'
Ai
[ii
zwam, dat op bepaalde plaatsen een groot aantal tusschensehotten
v o rm t, zoodat de draad in een aantal kleine cellen verdeeld w o rd t,
die meestal ongeveer even lang als breed zijn. Deze cellen, de
Fig. 14. Gedeelte van de oppervlakte van een perzikblad. Men ziet de opperhuid
met de huidmondjes van dit blad afgebeeld. Over de bladoppervlakte heen
bevindt zich het webachtige mycelium van eene meeldauwzwam {Sphaerotheea
pannosa). Verticaal daarop verheffen zich de coriidiendragers, die heele snoeren
van conidiën afzonderen, welke één voor één afvallen. Op de bladoppervlakte
ziet men enkele van die afgevallen conidiën liggen ; ééne daarvan is kiemende.
(Natuurlijk alles zeer vergroot.)
chlamydosporen (fig. 13, b ) , scheiden zieh later van elkaar en
kunnen onder günstige voorwaarden ontkiemen.
Vormen zich de chlamydosporen midden in de zwamdraden, —
de coziidiën zijn één- of meercellige sp o ren , die aan het uiteinde
J.
van eenen zwamdraad worden afgezonderd,
en zich doorgaans in breedte, k leu r, dikte
van den wand, enz. van de gewone zwamdraden
onderscbeiden. Gewoonlijk zijn het
bepaalde zwamdraden, op welker uiteinde
zich de conidiën vormen ; men noemt ze
conidiëndragers (fig. 15, a, b, c).
Het bovengezegde in ’t kort herhalende,
onderscbeiden wij dus de sporen der zwammen
in:
Fig. 15. Verschillende
vormen van één- en meercellige
conidiën ; a. van
Cladosporium, b. van Spo-
ridesmium, c. van Helmin-
thospormm. (Sterk vergroot).
1. längs geslachtelijken weg gevormde sporen {eisporen of
oösporen, fig. 8 , fig. 21);
2. längs ongeslachtelijken weg
gevormde sporen.
Deze laatsten verdeelt men in:
1. inwendig in eene cel (sporangium)
ontstane sporen {endo-
sporen) ; deze kunnen zijn :
a. van zwermdraden voorzien
{zwermsporen; fig. 9, D, E);
b. zonder zwermdraden {ascosporen,
fig. 10; 1 1 , a)-,
2. uitwendig zich vormende sporen
, ontstaan door afzondering van
een’ gedeelte v a n ’t mycelium {exo-
sporen)-, deze kunnen zijn:
a. chlamydosporen, gevormd
uit cellen, in ’t midden van een’
myceeldraad gelegen (fig, 13);
b. aonidiën, gevormd aan het
Fig. 16. Fen Perithecium (van uiteinde van myceeldraden (fig. 12,
yoaospora finieseda), overlangs doorge- \ o ;
sneden ; bij s de asci met ascosporen. 14 > 1 5 ).
(Vergrooting 90 maal). Bij de Wierzwammen (fig. 9 ; B, C, D)
worden op het uiteinde van conidiëndragers lichamen gevormd, die
'-■? - '
|y-r. iG...