
”.i Il
i’ ;j i»'
*>.w
‘ttoo ii
i
{ ^1 i1. ’ l
. :. L [ r i j] ''Hto
'U .'!Hi !
i'
'ri iriirli
'' 'i^'ri |Î'
: f
I i
"to H
• : Ë
■ to to
zou zelfs het vernietigen der „Spiegels” achterwege kunnen blijven;
hoewel het zekerder i s , het eene te doen en het andere niet na
te laten.
De b a s t a a r d s a t i j n v l i n d e r (Liparis ehrysorrhoea L.)
heeft eene vleugelspanning van 34 mM. De vleugels en de voorste
helft des lichaams zijn sneeuwwit. De voorvleugels vertoonen bij
sommige mannetjes zwarte vlekken. Het achterlijf van het mannetje
is grootendeels, dat van het wijfje slechts aan het dikke, wollige
uiteinde, roestkleurig geel.
De ru p s is in volwassen toestand 36 mM. la n g , 16 pootig,
aan de rugzijde g rijsb ru in , aan de buikzijde grijs en geel gemarmerd.
Aan weerszijden loopt over den rug, van het zesde tot het
tiende lichaamslid, eene helderroode zigzaglijn, welke de donkere
grondkleur als eene rechte, breede middenstreep doet uitkomen.
Op het midden van het 9® en 10® lid eene helderroode wrat. Op
de eerste drie leden vele roodbruine vlekjes en streepjes. De vrij
lange, gele h a re n , waarmee de ru p s bedekt is , zijn in bundeltjes
bijeengeplaatst. Aan weerskanten van de bovengemelde roode
zigzaglijn vindt men eene bruine streep; ter zijden daarvan eene
sneeuwwitte lijn.
Het jonge, pas uit het ei gekomen rupsje is kenbaar aan roodbruine
haarvlekken op het 4® en het 5® lid. —
De vlinder vliegt in het laatst van J u n i of in Ju li. Het wijfje
legt h are eieren in hoopjes aan de bladeren der meest verschillende
ooftboomen, aan de bladeren van beuken , e ik en , ie p en , ro z en , enz.
Die hoopjes bestaan uit 200 à 300 e ie ren , welke het wijfje overdekt
heeft met de h a re n , die zij tot dat doel uit h a a r achterlijf heeft
getrokken; zij gelijken op hoopjes zwam. — Reeds in Augustus
komen de jonge rupsjes voor den d ag , welke na een p aa r dagen
het zwamachtige bekleedsel doorboren en aan de bladeren gaan
vreten. In ’t n a ja a r echter hebben de jonge rupsjes nog weinig
voedsel noodig; dan doen zij dus geen merkbaar kwaad. Zij maken
zich reeds dadelijk een spinseltje, waarin zij zich verschuilen.
Van het eene blad gaan zij op het andere over, ’t welk zij dan
aan het eerste blad vasthechten. Zoo gaan zij v o o rt, langzamerhand
alle in de nabijheid
zittende bladeren
met elkaar door
middel van spinsel
vereenigende. Op
die wijze ontstaat
een n e s t, waarin
zij den winter doorbrengen.
Tegen
’t einde van September
(of reeds
vroeger) blijven de
ru p sjes voor goed
in het nest, waar
zij de winterrnst
ingaan. In ’t voorja
a r ontwaken zij;
daar er dan nog
geene bladeren zijn,
eten zij blad- en
bloemknoppen,
waardoor zij groot
nadeel kunnen te-
weegbrengen. Eenige
weken lang
trekken zij telkens
tegen den avond
weer n aa r het nest;
later verspreiden
zij zich. Gewoonlijk
spinnen zij zich in
Fig. 51. De bastaardsatijnvlinder [Liparis ehrysorrhoea).
a. — winternest; h = : rups ; c r r p o p ; d — mannelijke
vlinder; e ~ vrouwelijke vlinder. Alles nat. gr.
Ju n i in. Binnen de cocon veränderen zij in eene pop, waaruit
na veertien dagen of drie weken de vlinder te voorschijn komt.