
Mt 'il
Bestrijding. Daar flink groeiende, gezonde stammen meer weerstand
bieden aan den aanval van den „ rin gw o rm ” , is het raadzaam,
Fig. 16. Links een perestammetje met barsten in de schors,
onder welke zich de larvegangen bevinden. Eechts een dergelijk stam-
metje, ten deele van de schors beroofd, om de gangen te toonen.
Verkleind, naar eene photographie. —
alle maatregelen te n em en , die den flinken groei der pereboomen,
vooral der jonge boompjes, bevorderen. — Waarschijnlijk zal later
ook blijken, dat de eene soort meer vatbaar is dan de andere;
positieve mededeelingen kan ik echter dienaangaande nog niet
doen. Wanneer men later daaromtrent meer ervaring heeft gekregen,
gebruike men als onderstam altijd zooveel mogelijk de minst
vatbare soorten. — In ’t laatst van Mei besmere men de aangetaste
stammen met eene dikke laag leem of met Leinewebers compositie
(zie register in ’t laatste d e e l), en late deze massa minstens
tot einde Augustus erop z itte n , om aldus èn het zich n aa r buiten
boren der kevers èn later het eierleggen van deze te voorkomen.
Een p aa r malen zag ik dat door de aanwending van dit middel
de kwaal werd tot staan gebracht; terwijl zij vóór het middel werd
toegepast, zich elk ja a r weer over nieuwe boomen verbreidde.
Kniptor ren. (Dierk. bl. 141).
Kniptorren (fig. 17) zijn langwerpige k e v e rs , die het vermögen
hebben om op den ru g liggende, hoog op te springen (fig. 18).
De larven worden „ ritn a a ld en " , ritw o rm en " ,
„koperwormen", „hardwormen" of „draad-
wormen" genoemd.
Deze ritnaalden zijn d u n n e , langwerpige,
geelbruine dieren met eene zeer harde h u id ,
met drie p aa r zeer korte pootjes aan het vóóreinde
des lich aam s, en met een paar ongelede
uitsteeksels aan bet laatste achterlijfslid.
Verscheiden kniptorsoorten zijn onschadelijk,
wijl de kevers zelven geen nadeel d o en , en de
larven enkel vergane plantendeelen, ’t zij
Fig. 17. Dekniptor humusbodem of in vermolmd hout,
Aqriotes lineatus en hare , .. , . , ,
larve (ritnaald). De vreten. E r zi]n echter ook soorten, waarvan
streepjes duiden de nat. de larven zieh voeden met levende ondergrootte
aan. Het achter- ggj-^gcj^e plantendeelen. Gewoonlijk nu eten
einde van de ritnaald
is nog eens afzonder- deze ritnaalden de wortels en de onderaard-
lijk, van ter zijde ge- sche stengeldeelen van kruidachtige gewassen ;
zien, voorgesteld. ^.. algemeen van veel meer
beteekenis voor den landbouwer en den groenteteler dan wel voor
den ooftboomteler. Toch vreten zij ook wel aan de wortels van