
;6 :i
’ i F
6ii ’
Uil :
i
:0i >
Ji ;
■ y;.:)
■; 1
tor
il
Boktorren.
Deze stevig geboiiwde to r re n , die haren naam dragen n aa r
hare lange sprieten, welke bij sommige soorten zelfs de lichaams-
lengte overtreffen, hebben uit vier leden bestaande voeten en voor
’t meerendeel groote, niervormige oogen, De dikke larven zijn
pootloos of van slechts kleine pootjes voorzien; zij zijn ivoorkleurig
wit en hebben op het breede voorborststuk eene stevige chitine
bekleeding. — De volwassen boktor legt hare eieren een voor een,
met behulp van eene legboor, in de bast van stammen of takken;
en wel meestal in wonden, ’t zij dat zij die v in d t, of wel zelve tot
dit doel een gaatje in de bast knaagt. Vele boktorren leggen hare
eieren onder de bast van ziekelijke of ook wel van omgehouwen
boomstammen; maar er zijn er toch ook, die volkomen gezonde
stammen of takken aantasten. — De larve graaft aanvankelijk eene
gang onder de b a s t, aan de oppervlakte van het hout; bij sommige
soorten blijft daar hare plaats van oponthoud; bij andere soorten
echter gaat de larve weldra in het hout en graaft daar verder
hare gangen.
Eene bijzondere vermelding verdient
d e h a z e l a a r b o k t o r {Oberea linearis L.).
Deze is 1 tot I I /2 cM. la n g , langwerpig, over hare geheele lengte
overal even b re e d , dofzwart van kleur; wasgeel zijn de randen
der dekschilden en de pooten. Men ziet den volwassen kever in
Mei of Ju n i; bij zonneschijn weer is hij zeer levendig; dan vliegen
deze b o k to rre tje s, soms in grooten getale, om de hazelaars heen.
Vervolgens knaagt het wijfje aan een’ twijg, ongeveer 1 dM. onder
den to p , een gaatje, waarin zij een ei legt. De la rv e , die na een
paar weken uitkomt, boort zich dadelijk in het teere hout van den
twijg in en holt dezen over eene aanzienlijke lengte uit. Zooals uit
het boven meegedeelde blijkt, begint het graven der larve in het
hout van ’t laatste ja a r; maar zij vreet zieh van daar in de twijg
van het vorige ja a r , en zelfs strekt zich de vreterij soms nog uit
tot in h o u t, dat drie ja a r oud is. De larve toch heeft ongeveer twee
ja a r voor hare geheele ontwikkeling n o o d i g e e r s t na de tweede
overwintering is zij geschikt om te verpoppen;
weken later en weinige — in Mei of Ju n i —
vreet zieh de kever n a a r buiten.
Het behoeft geene verwondering te baren
dat de takken en twijgen, waarin zich eene
hazelaarboktorlarve heeft gevestigd, ste rv e n , en
dat daardoor de opbrengst aan hazelnoten zeer
merkbaar lijdt.
Men herkent de aanwezigheid der boktorlarve
aan het afsterven van de sch eu ten , aan het ver-
Fig. 35. De hazel- welken van de daaraan bevestigde bladeren;
nootboktor {Oberea li- — w a n n e e r' de scheuten en twijgen hunne
iiearts), nat. gr. •, , , i i , bladeren reeds hebben v e rlo ren , — aan de
kleine, ineengeschrompelde knoppen. Men doet natuurlijk goed,
de aangetaste scheuten een eindweegs onder den verdroogden top
af te snijden, en in de holte eene breinaald te steken, ten einde
de daarin aanwezige larve te dooden.
In Mei en J u n i zitten de kevers in de h azelaarstruiken; men
kan ze dan in den vroegen m o rg en , of bij betrokken lu c h t, ook
wel midden over dag, er uit kloppen en op lakens opvangen.
RECHTVLEUGELIGEN (Dierk. bl. 146).
De eenige soort uit deze o rd e , welke hier dient te worden behandeld
is
d e v e e nm o l {Gryllotalpa vulgaris L.)
een plomp gebouwd, krekelachtig dier. In fig. 36 is ook een exem-
plaar vliegende voorgesteld; maar zoo ziet men den veenmol slechts
zelden, en dan nog wel alleen in den paartijd. De voorpooten van
dit dier herinneren door hunnen spadevorm, die ze voor graven