
sen overgaan, zoo bijv. op boonen, aardappelen, bieten, ook op
perzik- en pruimeboomen, op eik en , beiiken en naaldhout. Hoewel
zij in de eenmaal door h a a r gedoode wortels als saprophyt verder
leven kan, schijnt zij toch wezenlijk als parasiet te kunnen optred
en , en aldus oorzaak te kunnen worden van wortelrot; hoewel er
ook nog plantenziektenkimdigen zijn (o. a. S o ra u e r), die de Dematophora
met al de andere zwammen, welke men aan rottende
wijnstokwortels aantreffen kan, als secundair beschouwen.
In ieder geval is het raadzaam, de aangetaste wijnstokken zoo
spoedig mogelijk uit te graven en de wortels te verbranden; en
diepe greppels te g rav en , die het besmette terrein van het niet
besmette terrein afscheiden, opdat de zwam zich niet verder door
den grond heen verbreide. — Verder schijnt men met ijzervitriool-
bemesting günstige resultaten te hebben gekregen. — Wijnstokken,
uit jonge stekken geteeld, schijnen veel minder vatbaar te zijn
voor de wortelschimmel dan die, welke men uit oudere takken
verkregen heeft. — Hoofdzaak is wel dat de bodem niet te stijf en te
koud zij en niet te veel water bevatte. Wanneer de boven- en de
ondergrond warm en vochtdoorlatend zijn, doet de zwam minder
schade. Op kalkarme gronden kan kalk- of gipsbemesting goed doen.
Het geslacht Gloeosporium Desm. et Mont.
bestaat uit zwammen, die waarschijnlijk ook peritheciën vormen,
maar waarvan tot dusver geen andere fructificatievorm dan die
van pykniden (bl. 24) bekend is. De pykniden van Gloeosporium
evenwel vormen geene volkomen gesloten bolvormige lichamen,
maar hebben een’ schotelvorm. Zij ontstaan tusschen de opperhuid
en de cu ticu la, welke laatste open s c h e u rt, wanneer de sp o ren , die
in eene kleurlooze of zalmkleurige slijmmassa aanwezig zijn, een’
weg n a a r buiten zoeken. Deze sporen zijn eivormig of langwerpig
ovaal, kleurloos, meestal ééncellig, bij sommige soorten meercellig.
Tot dit geslacht behooren enkele soorten, die voor de ooftteelt
schadelijk zijn:
Vooreerst
Gloeosporium ampelophagum Sacc. (= Sphaceloma ampelinum
de
Bary), de
oorzaak
van de zoogenoemde
A n th ra cose,
ook wel
,, Schwarzer
Brenner"
of
,,Beben-
pech" genoemd.
Deze ziekte is bij onze druiventelers
nog niet bekend en komt tot dusver
slechts in de wijnbergen voor, weshalve
eene zeer beknopte behandeling hier
voldoende schijnt. Zij doet zich als voJgt
voor. Aan de oppervlakte van alle groene
plantendeelen (blade ren, r a n k e n , jonge
scheuten, vruchten) ontstaan zwart of
donkerbruin gekleurde p lekken, die
gestadig in omvang toenemen. Langzamerhand
zinkt het midden van die
plekken in , terwijl de kleur witachtig
begint te worden ; de ran d van zulke plekken
zinkt echter niet mee in en steekt
dus weldra boven de zieke plek uit als eene
verheven lijst. Iedere zieke plek heeft
slechts eenige millimeters in doorsnede;
maar vaak versmelten verschillende
Fig 51. Jonge, nog teere plekken met elkaar. Ook op de onrijpe
scheut van een’ wijnstok, met , , , . , ,
ingezonken plekken ten gevolge «essen vormt de Ziekte verschillend e,
van de anthracose.
r
i'
ii
4- 4.
i:
b..
scherp omgrensde vlekken, die aanvan