
!
i
Uj?’
IF
I in lì 1-. 5*
iP
'i |
i
if
îl :
J
d'
ii
I f
Mil
„H e iiw u rm ” , de eerstgenoemde onder dien van „S p rin gw u rm ” . —
De „ sp rin gw o rm ” (Pilleriana) spint druivebladeren aaneen en leeft
binnen die samengesponnen b lad e ren , welke
hij opeet. Bij ons te lande komt deze soort
alleen in de duinstreek v o o r, en voedt zich
daar met de bladeren van Salomonszegel
(Gonva,liarla Polygonatum). — De beide
soorten van „S au e rw ü rm e r” leven als eerste
generatie in een spinsel, dat grootere of
kleinere gedeelten van de bloemtrossen aan
elkaar v e rb in d !, en vreten dan de bloesems
alsmede de zich zettende vruchtjes op. Meer
schade doet de tweede generatie van ru p s e n ,
die gewoonlijk in grooter aantal optreedt,
en die in de bessen zich ontwikkelt; de a an getaste
druiven gaan in zure gisting over,
van daar de naam , , Sauerwurm” .
Nu is hier te lande de Conehylis hoir ana
beto„d“'y„to''’i r t o t o “ rangetroifen, de Conohylis am-
ambiguella. oiguella wèl, hoewel slechts zelden, in
Gelderland, Noord-Brabant en Limburg.
Maar nog nimmer werd zij hier te lande schadelijk aan d ru iv e n , —
althans voor zoover wij weten.
De rups van deze soort leeft
ook in bessen van den vuil-
boom [Phamnus frángula) ,
den sneeuwbal ( Viburnum-
soorten) en den liguster.
Mot ten.
(Dierk. bl. 159). Tot deze fami- 87. Wijnstokbladioller (Conehylü üe behooren zeer kleine vlinder-
ambiguella), vergroot. ,
soorten met smalle vleugels, die
Fig.
door een’ breeden franjezoom veel breeder lijken dan zij zijn (fig. 68).
Als voor de ooftboomen schadelijke motten vermeld ik vooreerst:
d e s p i n s e lm o t t e n (B yp o n o n ieu ta ),
waarvan verschillende soorten bij ons voorkomen, die trouwens alle
eene gelijksoortige leefwijze hebben. Plyponom.eutapad ella L. ( = H.
variabilis Zell.) leeft op trosvogelkers,
en op p ru im e -, k e rse -, appel- en pereboomen.
H. malinella Zell, (in de
Betuwe ,,de trekmade” genoemd) leeft
op appelboomen. Het is niet noodig,
deze twee soorten apa rt te behandelen
en ze afzonderlijk te beschrijven. Alle
spinselmotten zijn betrekkelijk groote
motvlinders, met eene vleugelspanning
van 19—25 mM. Zij hebben vóór aan
den kop een paar eenigszins snuitvor-
mig nitstekende tasters. De vleugels
zijn breeder dan bij de meeste soorten
van motten het geval is. De voorvleugels
zijn aan den bovenkant wit met
vele zwarte stippen, aan den onderkant
donkergrijs. De achtervleugels zijn zoowel
aan den bovenkant als aan den
onderkant donkergrijs.
De rupsen zijn slan k , lichtgrijs (H.
padella) of lichtgeel (H. malinella)
met zwarte vlekjes; zij zijn zeer beweeglijk
en leven in grooten getale in
Fig. 68. Spinselmotjes (Hypo- ©en g ro o t, kleverig spinsel bij elkaar
nomeuta). a. H. padella, b. H. (fig. ß9). Zij vreten de bladeren binnen
eognatella, c. H. evonymella : (allen . , - i » i
vergroot). ' v ¿gj; spinsel a f , en maken dit laatste
grooter, zoodra zij alle daarbinnen
aanwezige bladeren hebben opgegeten. Binnen dit spinsel verpoppen
zij zich , als zij volwassen zijn, ieder in eene afzonderlijke haverkorrelvormige
cocon. Ja arlijk s komt slechts één geslacht voor. — In den