
t ‘
X.ii'tk 5 '■0 k ii
ri
¥■ W y
}
, i ■; è
It o
0
i'ri 11'
■ 73
il
42
van te zien. De beste tijd is de winter, of wel het late najaar',
zoodra de bladeren van de boomen zijn; ja zelfs bèhoeft men
desnoods het afvallen der bladeren niet eens af te wachten.
Overzicht van de aan ooftboomen schadelijke
sehildluissoorten.
Op bl. 27 werd eene indeeling gegeven van de schildluizen in
drie groepen. Alleen tot de laatste twee groepen behooren soorten,
die onzen ooftboomen schade doen. Die van de eene groep (met
een los schild, waaronder het dier zelf verscholen is) heeten bij
den kweeker ware schildluizen, die van de tweede groep (bij
welke het dier met het schild samengegroeid is) heeten dopluizen.
Tôt de ware schildluizen behooren: de echte San José schildluis
{Aspidiotus perniciosus Comstock), de onechte {Europeesche)
San José schildluis {Aspidiotus ostreaeformis Curtis), de roode
ooftboomschildluis {Diaspis fallax H o rw a th ), de kommavormige
^ schildluis {Mytilaspis p om o rum Bouché). — Tot de
dopluizen behooren: deperzikdopluizen {Lecanium Persieae Fabr.
Qn L. ro tu n d um B éa um ), de walnootdopluis {L. Jug la n d is
Bouché), de peredopluis {L. P y ri S ch ra n k ), de kersedopluis
{L. Cerasi Goethe), de honte p ru im eb la d luis {L. variegatum
Goethe), de wijnstokdopluis {Pulvinaria Vitis auct.), de bessen-
dopluis {P. ribesiae S ignor et).
Van de opgenoemde soorten behoort de echte San José schildluis
met tot de inlandsche, al moge zij dan ook nu en dan op Amerikaansche
fruiten worden ingevoerd; ook de onechte San José
schildluis en enkele der opgenoemde Lecaniumsoorten schijnen
nog met m ons land te worden aangetroffen, maar daar deze
laatsten Midden-Europeesche soorten zijn, is er althans groote
a n s , dat zij zich later hier te lande toch wel znllen vertoonen.
En dat de ware San Jo sé schildluis, — hoewel deze niet inlandsch
is en het waarschijnlijk ook wel nooit zal worden, — hier toch
besproken wordt, vindt zijn reden d â â rin , dat iedereen daarvan
hier in den laatsten tijd den mond vol had. Vele andere soorten
(uit Amerika en Zuid-Europa afkomstig), die hier wel eens met
fruit worden geïmporteerd, maar in onze ooftboomgaarden en
kweekerijen geen vasten voet k reg en , ga ik met stilzwijgen voorbij.
Van de San José schildluis en de beide Europeesche soorten,
die gemakkelijk met h aa r kunnen worden verward, geef ik hier
eene vrij gedétailleerde beschrijving; het spreekt van zelf dat de
daarin vermelde bijzonderbeden alleen bij sterke vergrooting kunnen
worden waargenomen. Ik geef hier alleen eene beschrijving van
de wijfjes, omdat het vast zittende wijfje in aile tijden des ja ars
wordt aangetroffen, terwijl het vrij beweeglijke en veel zeldzamere
mannetje in het koude jaargetijde niet te vinden is.
S a n J o s é s c h i l d l u i s {Aspidiotus perniciosus Comstock).
Schild: 1—2 mM. in middellijn, donkergrijs, in het midden
met eene slechts weinig lichtere verhevenheid.
Kleur der wijfjes: geel.
Aarsopening der wijfjes: gelegen aan de rugzijde (in fig. 17
schemert zij door in a) ; de
afstand van de aarsopening tôt
de aanhechtingsplaats van de
middelste lobben van den achter-
lijfsrand is ongeveer I I /2 à 2
maal zoo groot als de lengte
dezer lobben.
Geslachtsopening der wijfjes
(fig. 17, v): gelegen aan de
Fig. 17. Achtereinde van ’t achterlijf b u ik z ijd e , in het m id d e n v a n h e t
van de San Joseschildluis, van de buik- la a t s t e lic h a am s lid . De a f s ta n d
zijde gezien; zeer vergroot. _ d e z e O p en in g to t d e a a r s o
p e n in g i s d u s 4— 6 m a a l zoo la n g a ls de m id d e llo b b e n .
Buikklieren ( ,,S pinnerets” ., ,,Filières” ; dat zijn in groepen
geplaatste klieren, die de geslachtsopening omringen; zie bl. 47):
steeds ontbrekend, ook bij de volwassen wijfjes.