
III.
II.
III.
vaak betrekkelijk kleine bladeren zitten: heksenhezems
(1 1 ,4 0 ).
Schildluizen en dopluizen aan de takken en twijgen
(IV , 24, 57).
Onder de schors van de takken en twijgen graven de
larven van de snuittor Magdalinus P ru n i ( I I I , 49).
E. Ziekten en Beschadigingen van den stam m
I. Uitvloeiing van gommassa’s ( ,,gomziekte” ; I I , 80).
Knobbelvormige, soms zeer groote opzwellingen; de
vaatbundels van het houtlichaam dezer opzwellingen
loopen zeer onregelmatig, heen- en weergebogen.
(,,Kropgezwellen” ; oorzaak onbekend).
Onder de buitenste, harde schorsschubben vormt zich
e en e lo sse , eerst lichtbruine, later zwartachtige, poederachtige
kurkmassa. Dit verschijnsel schijnt door overmatige
natheid te worden in de hand gewerkt. Op zulke
plekken vestigen zich gaarne korstmossen en mossen.
Abnormale verschijnselen en omzettingen in het houtlichaam.
1. Van uit eene ppene wonde in den stam wordt het hout
n a a r binnen toe b ruin of zw a rt, nl. zoover het regenwater
van buiten af kan b innendringen inwateren").
2. Het hout wordt inwendig aangetast en murw, ten
gevolge van de werking van parasitische zwammen,
welker mycelium van eene bepaalde plek uit
(gewoonlijk eene verwonding) zich in den stam uitstrekt.
Later verschijnen de vruchtlichamen aan de
buitenoppervlakte van den stam of de takken
( I I , 175).
Beschadiging van den stam of de dikkere takken door
inwendig gravende insekten:
1. In 't hout leven:
a. groote gangen gravend: de roode houtrups en
de gele houtrups ( I I I , 91, 94), die ook dwars
door ’t oude hout heen vreten; en de rupsen
IV.
van een p a a r glasvleugelige vlinders {Sesia
myopaeformis en S. culiciformis; I I I , 88),
die bepaaldelijk in ’t spint leven;
b. kleine gangen door ’t bout heen gravend: de
ongetijke houtschorskever {Bostriehus d isp a r;
I I I , 59).
2. Onder de schors leven:
a. de hier boven genoemde /S^e^m-soorten (glasvleulige
v lin d e rs ), welker rupsen licht geelachtig wit z ijn ,
b. de kleine, geelgroene rupsjes van den schors-
bladroiler {Graphotitha Woeberiana; I I I , 134),
die h are aanwezigheid verraden door opzwelling
van de p la a ts, waar zij in grooten getale bij
elkaar le v en , en door het n a a r buiten komen van
fijne korreltjes h o u tm a ssa , — later ook door het
n a a r buiten treden van leege pophuiden.
e. de pootlooze larven van spintkevers: Eccoptogaster
P ru n i ( I I I , 58).
, F. Ziekten en beschadigingen der w o n te tsm
(Zie onder F. bij ,,k e rs en morel” , bl. 46).
G. Beschadigingen van de b l o e m k n o p p e n door vreterij van
insekten, die soms deze bloemknoppen met de omgevende
bladeren bijeenspinnen.
(Zie onder G bij ,,k ers en morel” , bl. 46).
H. Ziekten en beschadigingen der o n n i j p e en der n ijjp e
v r u c h te nm
I. Het veel te vroeg afvallen van de vruchten kan worden
veroorzaakt d o o r:
' 1. groote droogte van den grond. De afvallende onrijpe
vruchten worden soms vooraf roodachtig.
2. de werking van eene 6 mM. lange, donker metaal-
klenrige s n u itto r , Phynchites cupreus ( I I I , 42), die
den vruchtsteel doorsteekt, zoodat de vrucht afvalt.
3. de werking van de van 10 p aa r pooten voorziene,
roodachtig w itte , geelkoppige larve van de pruimen