
I
Mï
I i '
40:1:
de wortels van den wijnstok; en de bloedluis veroorzaakt opzwellingen
aan de twijgen en takken (fig. 6 ), soms ook aan de wortels,
van den appelboom. —
De m id d e len , tegen hladluizen aan te wen d en, wil ik hier in
’t algemeen bespreken; dan behoeft daarop bij de behandeling der
onderseheiden soorten niet te worden te rug gekomen.
In ’t algemeen moet als regel gelden, dat men tegen de bladluizen
moet optreden, zoodra men ze i n ’t voorjaar ziet verschijnen,
hetgeen in ’t algemeen gebeurt in den tijd dat de knoppen zieh
ontplooien. Eene flinke, zoo noodig herhaalde bespuiting met water
kan dan reeds veel goed d o en , en is in vele opzichten in dien tijd
van ’t ja a r boven eene bespuiting met eene petroleum-emulsie te
verkiezen, omdat de heel jonge, teere blaadjes d ââ r niet best
tegen kunnen; zeepwater kan evenwel met veel succès worden
gebruikt. De aanwending van Perzisch of Amerikaansch insektenpoeder
is dan ook zeer goed, maar kan natuurlijk alleen bij lage
pyramiden en bij leidboomen, niet bij hoogstammen, geschieden.
Later in den tijd , wanneer de bladluizen reeds in aantal zijn
toegenomen, is het raadzaam, de erg aangetaste, ineengeschrompelde
bladeren, desnoods met de jonge scheuten, wanneer ook
die erg worden geteisterd, af te snijden en te verbranden. Zulke
ineengeschrompelde bladeren leveren den bladluizen goede schuil-
hoeken, zoodat men ze daar met insektendoodende middelen toch
niet gemakkelijk zou bereiken. Heeft men zooveel mogelijk de erg
ineengeschrompelde bladeren verwijderd, dan kan men de andere
bladluizen bestrijden door bespuiting met petroleum-emulsies, met
tab ak s-ex tra c t, met Wellings insektencider of met X.L. ALL. (Zie
hierover: deel I; de bladz. op te zoeken i n ’t register van deel IV).
De twee laatstgenoemde middelen zijn het meest aanbevelenswaardig,
maar zullen, met name bij groote boomen, wat d u u r uitkomen!
Berooking met tabak (Deel I , zie register deel IV), kan eveneens
goede diensten doen; maar dit middel kan alleen bij leidboomen
en verdere kleine boompjes, die gemakkelijk worden ondergedekt,
worden toegepast.
Bij groote boomen is dikwijls aan de toepassing der aange-
!»
gevCn middelen veel bezwaar verbonden. Bij deze moet de bestrijding
zich gewoonlijk bepalen tot het zooveel mogelijk voorkomen van de
bladluisplaag. Daartoe is het g o ed , in het laatst van den winter de
kroon te bespuiten met kalkwater. Worden aldus de dunne twijgen
met een laagje kalk bedekt, dan kunnen in ’t vroege voorjaar de
bladluizen niet uit de eieren komen. Dit middel moet natuurlijk
bepaaldelijk worden aangewend in den winter, .volgende op een ja a r,
waarin er vele bladluizen waren. Dat het ook goed is , het toe te
passen bij leidboomen en kleine boompjes, spreekt wel vanzelf.
Ik zal hier de verschillende voor ooftboomen schadelijke bladluissoorten
behandelen n aa r de volgorde van de boomsoort, waarop
ze voorkomen.
Aan den appelboom leven: de groene appelbladluis, de roode
appelbladluis en de bloedluis.
De g r o e n e a p p e l b l a d l u i s {Aphis mali F.).
Ongevleugelde exemplaren ongeveer 2 mM. la n g , groen; sprieten
iets langer dan ’t lichaam. Gevleugelde exemplaren zwart. — Deze
soort leeft in talrijke, groote koloniën aan de jonge twijgjes en
onder de ineengerolde bladeren van ap p e l-, pere- en mispelboomen ,
van meidorens en lijsterbessen. — De eitjes, pikbruin van k leu r,
worden aan de jonge twijgjes bevestigd. De bladluisjes komen in
’t voorjaar te voorschijn, als de boomen uitbotten. Nadat er verscheiden,
tot 15, ongeslachtelijke generatiën geweest zijn, vindt
men in September en October de altijd ongevleugelde mannetjes
en wijfjes. De eieren overwinteren.
De r o o d a c h t i g e a p p e l b l a d l u i s {Aphis Sorbi Kalt.).
le ts grooter, meer dikbuikig dan de voorgaande soort. Sprieten
iets korter dan ’t lichaam. Ongevleugelde exemplaren geelgroen
of g e e lb ru in , met een’ blauwachtigen glans. Gevleugelde exemplaren
zwartbruin (fig. 4). Aan de bladeren van appelboomen en lijsterbessen.
Minder algemeen en ook minder schadelijk dan de vorige
Soort. Zij komt iets later in ’t voorjaar voor den dag.