
\
ihr
'ih
bladeren (ingelijks aan den onderkant en telkens onder een huidmondje)
de peritheciën in aanleg als bolvormige, uit zwamweefsel
bestaande lichamen aanwezig; ook hier groeit van uit ieder dier
bolvormige lichamen een dikke draad n a a r b u iten , welks inhoud
met dien van een of meer spermatiën versmelt. De verdere ontwikkeling
der peritheciën geschiedt ook bij Gnomonia gedurende
den h e rfst, den winter en ’t vroege voorjaar. In ’t vroege voorja
a r , wanneer de jonge bladeren beginnen te voorschijn te k om en ,
zitten de afge^orven bladeren nog aan den boom. Op de doode
bladeren zijn te dier tijde de
' peritheciën rijp; men kan ze als
kleine zwarte puntjes in grooten
getale aan den onderkant van het
inééngeschrompelde blad waarnemen
(fig, 60). De peritheciën
zijn betrekkelijk g ro o t; zij zijn
fleschvormig. Het lichaam van het
perithecium neemt ongeveer de
dikte van ’t blad in; maar de
hals van dit fleschvormige orgaan
r ig . 62. Doorsnede van een blad : o+ppirf famolUK k i
li-zrbenedensteopperhuid; 0 = boven- melljk \ e r Uit het blad
S t e opperhuid. In het middIn van voorschijn (fig. 62); en daar
het blad ziet men het fleschvormige deze zwartbruin van kleur i s . doet
perithecium met inwendig de asci. -xi •
(Zeer vergroot). ^^®h ieder perithecmm voor als
een verheven zwart puntje.
Wanneer nu de peritheciën rijp zijn, worden de ascosporen
daaruit met kracht te voorschijn gespoten. Vele van deze sporen
komen daarbij op de alsdan aan de boomen aanwezige jonge bladeren
neer, en kumien deze besmetten. Snelle afwisseling tusschen regen
en zonneschijn werkt het uitspuiten van de sporen uit de peritheciën,
en eveneens de kieming van deze sporen in de hand. Daar
een zelfde perithecium niet alle ascosporen te gelijk laat ontsnappen
kunnen gedurende ’t voorjaar en ’t begin van den zomer telkens
nieuwe bladeren besmet worden. —
Wanneer, zooals in sommige streken geschiedt, ja a r in ja a r uit
105
een groot gedeelte van de bladeren der kerseboomen geregeld
s te rv e n , dan heeft zulks op den groei en den gezondheidstoestand
dezer boomen grooten invloed. Twijgen, tak k en , ja geheele boomen
kunnen daardoor op den d u u r sterven. En dat de vruchtvorming
er onder lijd t, spreekt wel van zelf. — Verder ta st de zwam ook
de vruchten zelve even vóór den tijd der rijpte a a n , waardoor
deze op die p la atsen , waar zich de parasiet in ’t vruchtvleesch
bevindt, niet meer groeien. Zoo o ntstaan de scheeve, hobbelige
en ,,halve” k e rsen , die geene verkoopswaarde hebben, veelal
barsten en spoedig bederven. Op zoo aangetaste kersen vormen
zich geene voortplantingsorganen van de Gnomonia.
Bestrijding. Zorgvuldig verwijderen en verbranden van de
doode bladeren, die men in den winter aan de kerseboomen ziet
zitten. Wanneer dit middel in eene bepaalde streek algemeen wordt
toegepast, is men spoedig de plaag kwijt. Hoe minder de wind
en de zon uit de kerseboomgaarden worden buitengesloten, des
te beter; want vochtige lucht werkt de ontkieming der sporen en
dus de ontwikkeling der ziekte in de hand. De boomen moeten
dus niet te dicht bijeen s ta a n , en de kronen moeten niet al te
dicht zijn, vooral in een vochtig klimaat.
Het geslacht Nectria Fr.
wordt gevormd door zwammen, welker vleezige, hoogroode
peritheciën, doorgaans verscheiden bij elk aar, aan de oppervlakte
van eene wratvormige zwammassa ( ,,stroma” ) gezeten zijn. Deze
peritheciën bevatten sporenzakken (asci), welke 8 langwerpige,
tweecellige, kleurlooze sporen (ascosporen) omsluiten. — Aan dezen
peritheciën voortbrengenden vorm der Nectria gaat een conidiën
voortbrengende vorm vooraf, die onder den naam Tuhercularia
bekend is. In dezen vorm vertoont zich de zwam als wratvormige
lichaampjes ( ,,strom a ta” ), aan welker oppervlakte conidiën worden
afgezonderd, die niet altijd denzelfden vorm hebben. Vaak ontstaan
op hetzelfde wratvormige lichaampje, dat aanvankelijk conidiën
afzonderde, later peritheciën. — De meeste Nectria’s leven saprophy-
'ädit'