
aldus zieh deelen in verschillende grootere of kleinere sehubben
of Schilfers. —
Overigens treden bij den verderen groei van den boomstam de
deelen, die van ’t oorspronkelijke grondweefsel waren overgebleven,
nl. schors en me rg , steeds meer en meer op den achtergrond. —
De ivortel van onze ooftboomen bestaat uit een’ hoofdwortel,
die verschillende takken afgeeft, welke bijwortels heeten. D^
fijnste vertakkingen van de bijwortels heeten wortelvezels, waaraan
weer de wortelharen vastzitten, die met de opperhuidcellen,
waarvan zij eenvoudig uitgroeiingen zijn, dienen voor de opneming
van water en voedende stoffen uit den grond. —
B. Z i e k t e e n d o o d v a n p l a n t e n e n p l a n t e n d e e l e n .
W a a r d o o r z ijn z e g e k a r a k t e r i s e e r d , e n w a a r d o o r
k u n n e n zij v e r o o r z a a k t w o r d e n ?
Het is niet mogelijk, eene nauwkeurige definitie te geven van wat
wij onder ,, ziekte” v ersta an : gezondheid en ziekte van een
organisme zijn to e stan d en , die ongemerkt in elkander overgaan.
Men moet, om te bepalen, of iets bij eene plant als een’ ziekelijken
toestand moet worden aangezien, altijd vragen hoe de specifieke
kenmerken van die plant zijn. Want wat bij de eene plant voor
een’ abnormalen toestand moet gelden, is bij de andere iets geheel
normaals. In ’t algemeen bijv. moet het voor abnormaal gelden, wanneer
eene plant in sommige h a re r bladeren of in gedeelten daarvan
geen bladgroen vormt; maar bij bontbladerige planten (bontbla-
derigen eschdoren, bontbladerig klimop, enz.) is het ontbreken
van bladgroen" in sommige bladeren of in gedeelten daarvan een
normaal verschijnsel, behoorende tot de kenmerken van het ras.
Ziek kan men eene plant noemen, die afwijkingen vertoont van
den toestand, welken men als den normalen toestand moet
beschouwen bij de planten van de groep, waartoe de bedoelde
plant behoort. De vruchten van appel- en pereboom zijn in den
wilden toestand h a rd , hoiitig of steenig; kwamen bij dergelijke
wilde boomen vleezige vruchten v o o r, dan zou men dezen toestand
als abnormaal (dus als ,,ziekelijk” ) moeten beschouwen. Maar de
vruchten van onze gekultiveerde appel- en pereboomen behooren
vleezig te zijn; zijn ze dat niet, maar zijn ze daarentegen h a rd ,
dan heeft men het re ch t, ze abnormaal, ,,ziekelijk” , te noemen.
Bij een bloemkool is de stengel zeer vertakt en d ik , en de bloemen
komen niet tot ontwikkeling: kwamen deze eigenaardigheden bij
eene wilde koolplant v o o r, dan zouden wij haar ziekelijk noemen, —
zooals wij eene aa rdbe iplant, welke onder inwerking van parasi-
teerende aalt jes {Aphelenchus Fragariae) dergelijke verschijnselen
als eene bloemkoolplant vertoont, ,,ziek” heeten. Maar de bloemkool,
die juist om baren eigenaardigen bouw geteeld wordt, noemt
men abnormaal (,,ziek” ) , wanneer zij minder vleezige, meer
normaal zieh ontwikkelende stengels vormt.
Daar de verschillende deelen van het plantenlichaam betrekkelijk
zelfstandig z ijn , gebeurt het dikwijls dat een gedeelte eener plant
ziek wordt of zelfs ste rft, terwijl andere gedeelten, en ook de
plant als geheel, volkomen gezond blijven. Van een’ perzikboom
lijden vaak een aantal bladeren aan de ,,krulziekte” , terwijl de
andere bladeren volkomen gezond zijn. Bij de ,,hagelschotziekten”
van kers en perzik worden bepaalde kleine plekken van de bladeren
ziek, terwijl het overige gedeelte van het blad volkomen
gezond blijft; de zieke plekken sterven zelfs en vallen daarna uit
het blad weg, zoodat in het overigens gezonde blad gaten vallen,
alsof het met eene lading bagels was doorschoten. —
Soms echter brengt de dood van het eene gedeelte eener plant
dien van het andere mee. Wanneer bijv. de hoofdwortel van een’
boom ste rft, sterven langzamerhand en de bijwortels en de stam
met zijne takken en bladeren.
Bij vele ziekten (o. a. bij de pas vermelde ,,hagelschotziekten” )
gaan slechts zekere gedeelten van de plant dood. Allereerst dienen
wij nu na te g a a n , waardoor eene doode plantencel zieh van eene
levende onderscheidt.
Dat verschil treedt het duidelijkst in ’t oog bij cellen van die
plantendeelen, welke een intensief leven vertoonen. Zoodanige