
(fig. 43). Dikwijls ook zijn de aangetaste perebladeren kroes en
groeien zij niet goed uit; in ieder geval vallen zij te vroeg af.
De peren worden soms reeds a an g eta st, wanneer zij zich nog
maar pas hebben gezet; de kleine peertjes worden dan o v e r ’t grootste
gedeelte van hunne oppervlakte zwart en vallen spoedig af fig. 41, 2).
Worden zij later a an g eta st, dan worden zij zelden geheel met de
4 (400/ 1)
(200/ 1)
6 (5 / 1)
Fig. 41. 2 — jonge peer, met zwarte schurftplekken bedekt. 3 = doorsnede
van eene schurftige plek aan de oppervlakte van eene peer ; 200 raaal vergr. (Het
mycelium M vormt eene weefseiachtige massa vlak onder de opperhuid).
4 = : Conidiëndragers en conidiën van de zwam (400 inaal vergr.) ; 5 = : peretwijg
met builvormige blazen, veroorzaakt door de woekering van Fusicladium pirinum.
6 = : stuk van eene twijg met opengebarsten builen (5 maal vergr.).
zwarte zwam bedekt; die deelen echter, welker oppervlakte zwart
i s , groeien niet m e e r, terwijl de overige deelen doorgaan met groeien.
Daardoor worden zulke peren abnormaal van vorm: scheef of
hobbelig; en bepaaldelijk bij soorten met sappig vruchtvleesch
ontstaan ten gevolge van ’t verschil in groei tusschen het eene
gedeelte van de peer en het ande re , b a rs te n , die soms zeer diep
zijn, en de vruchten geheel waardeloos maken (fig. 44). Wanneer
eenmaal kleine barsten door de werking der zwam ontstaan zijn,
neemt bij vochtig weer het suikerhoudende vruchtvleesch veel
water o p , waardoor het sterk opzwelt, terwijl de schil van de peer
niet in gelijke mate groeit; daardoor worden de scheuren vooral
in natte zomers steeds dieper. De barsten kunnen zich ook, door
de vorming van een k urklaagje, weer sluiten (fig. 45).
Is de door Fusicladium teweeggebraclite ziekte der bladeren, en
vooral die der v ru ch ten , van veel beteekenis, niet minder ernstig
is de ziekte der twijgen, die
i n ’t bijzonder onder den naam
van ,,p e re sch u rft” bekend is.
Gedurende den zomer, wanneer
de jonge twijgen nog
niet h a rd zijn geworden, ziet
men op de oppervlakte van
Fig. 42. Links: conidiëndragers en coni- deze k le in e, blaasvormige opdiëuYOxmmg
hi] Fusidadiximpirinum. Rechts: zwellingen ontstaan (fig. 43 5
riipe conidiën (meer vergroot), kiemende. ^ , ri ^ o / en 6), welke later openbarsten.
Onder die opengebarsten blazen ziet men dan de oppervlakte van het
twijgje eerst als eene zwarte, wollige plek te voorschijn komen,
welke plek later eene zwarte, harde korst vormt. Dikwijls sterven
de aldus aangetaste twijgen af; en een boom, waarvan de twijgen
jaar uit jaar- in door ,, sch ü rft” te gronde g a a n , krijgt eene geheel
abnormale vertakking en kan weinig knoppen vormen. Komt
echter zoo’n aangetaste twijg den winter door, dan gaat zij weer
groeien, en de zwarte korsten raken door den groei meer en
meer van elkaar verwijderd (fig. 46); in het tweede of derde ja a r
worden zij dan geheel afgestooten.
De zwam drin g t met h a a r mycelium niet in het houtgedeelte
van de twijgen b in n en , maar verbreidt zich in het schorsgedeelte.
Door de uitbreiding, die het aldaar o ndergaa t, doet het de buitenste
lagen van dit schorsgedeelte nitwaarts buigen; terwijl het zich in de
aldus ontstane blazen, aan de oppervlakte van de meer n a a r binnengelegen
gedeelten van de twijg, tot eene zodeachtige massa ontwikkelt,
5*