
i, ; I, r >
44
y
4;
rif
i ■
■u 4
■■4
i '
-s
•4 ' ,] ■ ;■;'
' ' !•:
136
twee of drie jaar iang had men dan weer goede oogsten- maar
weldra nam de zmkte weer zoodanig foe dat men het afzagln van
de kroon moest herhalen. Men ziet dan ook te Aalsmeer vele oude
boomen, die om de 4
of 5 ja a r van de kroon
beroofd worden. On-
geveer 40 ja a r geled
en , toen de kwaal
nog niet voorkwam,
moest men te Aalsmeer
flinke ladders
gebruiken om de
vruchten van de half-
stammen te plukken;
thans kan men deze,
op den grond staande,
bereiken.
Oorzaak van deze
ziekte is gebleken te
zijn Monilia. Hoe de
sporen van deze zwam
overwinteren, zal
straks nader worden
aangegeven; voorloopig
wil ik slechts mee-
deelen dat deze sporen
ia rS f gedoode. v66r- m ’t voorjaar aanwestengels
en blaSSen ztoen "iÜ
van de zwam [p). morelleboomen, die
vertnnndPTi ir. Ft m x x Vorige ja a r de ziekte
Fi X n ’ b u u rt staan. De wind brengt die sporen ook on
o f U t f r ’ “ aav het schijnt dat deze niet
w I t v"a “ zondermg worden besmet door de kiemdraden
welke zich d a a r, bij aanwezigheid van vocht, uit die sporen ont!
kkelen. Maar komen zulke sporen door den wind op de Stempels
ir;::'-'
der bloemen, of worden zij daar door insekten h eengebracht, dan
kan besmetting plaatsgrijpen. Door het vocht, dat de Stempel
afscheidt, worden de sporen vastgekleefd ; en ook levert dit vocht
eene geschikte middenstof voor deze sporen om te ontkiemen. De
zich d aa ruit ontwikkelende zwam groeit zeer snel door den stijl heen
in ’t vruchtbeginsel, en zoo wordt al spoedig de bloem gedood.
Maar weldra groeit de zwam ook door den bloemsteel heen, en
bereikt aldus de basis van de bloemgroep, dus het vruchttakje,
waarop deze gezeten is. Het kan zijn dat er eene of meer bloemen
van deze bloemgroep gezond blijven en tot vruchtzetting zijn overgaan;
maar dikwijls groeit van de basis der bloemgroep uit de
zwam door de tot du&ver gezonde vruchtstelen n aa r boven en doet
ook deze ste rv e n , en daarmee natuurlijk de daarop gezeten
vruchtjes. De blaadjes, welke aan de basis van de bloemgroep
zitten, worden eveneens door de zwam doorwoekerd, en gaan
weldra dood. De zwam gaat in het vruchttwijgje over en van daar
uit in den jongen bebladerden twijg. Van uit deze strekt zich de
Monilia-zwam door de bladstelen in de bladeren u it, hoofdzakelijk
längs de nerven; en alle door h a a r doorwoekerde deelen worden
bru in en gaan dood. Zijn er soms bladeren, waar de zwam niet
in opgroeit, dan blijven deze langer groen; maar toch moeten zij
ste rv en , wijl de twijg, waarop zij gezeten zijn, dood gaat. Aanvankelijk
schijnt alleen de teeltweefsellaag in de twijgen door de
zwam te worden bewoond, maar weldra groeien van deze uit hare
draden n a a r buiten toe in ’t bastgedeelte, n a a r binnen toe in
’t houtgedeelte op, en zelfs wordt ook het merg ten slotte door de
Monilia-draden doorwoekerd. De zieke twijgen vertoonen doorgaans
weldra eene vrij sterke uitvloeiing van gom (zie bl. 82).
Zeer spoedig na het uitbreken der ziekte treedt de zwam op de
aangetaste plaatsen aan de oppervlakte, in den vorm van kleine
zwamkussentjes of schimmelzoden, die aschkleurig grijs zijn; deze
bestaan uit dooreengevlochten d rad en , waarop de conidiënsnoeren
zich vormen. Men vindt deze zwamkussentjes eerst aan den Stempel
en de meeldraden van de gestorven bloemen, maar weldra ook aan
de doode, neerwaarts gebogen bloemstelen (fig. 82 en 83, p.). De op