
rrir
i
rito'
'if H:
stof werd door een’ mij bekenden vruchtenteler met goed succès
aangewend; hoewel hij van oordeel w as, dat vroegtijdig afzoeken
minstens even doelmatig en zeker niet d u u rd e r is.
stellig is ook het Amerikaansche insektenpoeder met succès te
gebruiken.
De p r u im e n b l a d w e s p (Selandria fulvicornis King).
Het volwassen wijfje is 5 mM. lang en heeft eene vlucht van
11 mM. Het insekt is betrekkelijk kort en breed. Het lichaam is
geheel dof zwart; de sprieten zijn ook zw a rt,
maar aan h a a r uiteinde roodachtig. De
pooten zijn geel. — Het mannetje van deze
soort schijnt uiterst zeldzaam te zijn; het
blijkt dat nog slechts één insektenkundige
het heeft waargenomen; zoodat parthenogenese
(bl. 75) hier regel blijkt te zijn.
Een vijf en twintig j^ren geleden heb ik
verscheiden honderdtallen pruimebladwes-
pen opgekweekt, maar er kwam geen enkel
mannetje uit.
De tijd , waarop de bladwespen vliegen,
■ Fig. 43. Depruimenblad- eenigszins af van de weersgesteldwesp.
Bastaardrups, wesp, h e id , maar valt altijd samen met den
i X f vtgrSoy” ’ pruimeboomen. Men ziet soms
de zwarte wespjes over de bloesems in
massa s rond vliegen, en zich nu en dan op een’ bloesem neer-
zetten om honig op te zuigen. Het wijfje legt weldra hare
doorzichtige^ lichtgroen gekleurde eitjes, in elke bloem nooit
meer dan één eitje. Zij maakt door middel van hare zaagvormige
legboor een gaatje in een der kelkbladeren, zonder het geheel te
^ d o orboren, en legt op den bodem van dat gaatje het ei. — Hoe
waimer het weer, des te eerder komt de kleine b a sta a rd ru p s uit het
eitje voor den dag; meestal geschiedt dit na 8 tot 14 dagen. Wanneer
nu de pruim de grootte van eene hennepkorrel bereikt heeft, bijt
de kleine bestaardrups door den wand van deze jonge vrucht heen
en begeeft zich n a a r de k e rn , die dan nog week is. Daar ligt zij
weldra, in kromme bonding, in ’t inwendige van ’t pruimpje.
Naarmate de vrucht groeit, groeit ook de b a staa rdrups. De zwarte
uitwerpselen van het diertje vermengen zieh met eene wasachtige
m a ssa, die van de pruim zelve afkomstig is; en uit de opening
waardoorheen zich het rupsje had ingevreten, treedt weldra een
door de uitwerpselen g ek leu rd , zwart wasklompje n aa r buiten : ie ts ,
waaraan men de aangetaste pruimen dadelijk herkent (fig. 43).
Het schijnt, dat eene b a sta a rd ru p s zich niet steeds in dezelfde
vrucht ophoudt, maar dat zij van de eene vrucht in de andere
o v erg aa t, van iedere vrucht slechts de kern verterende. Volgens
Schmidberger heeft de pruimenba sta ardrups 5 à 6 weken noodig
om volwassen te worden; mijne ervaring evenwel is , dat zij reeds
in drie weken tijds volwassen kan zijn. Dan valt dadelijk de onrijpe
p ru im , waarin zich de b a staa rd ru p s nog bevindt, af; de laatste
verlaat de vrucht en kruipt in den g ro n d , waar zij eene b ru in e ,
eivormige, papierachtige cocon sp in t, waarbinnen eerst in ’t volgende
voorjaar de verpopping plaatsvindt.
De b a staa rdrups kan op ’t oogenblik, waarop zij de pruim verla
a t, vrij sterk in grootte varieeren (7—10 inM.). Zij wordt naar
achteren toe langzamerhand smaller; kleur geelachtig of roodachtig
wit, met gelen kop. Zij ru ik t onaangenaam, eenigszins als eene
wants.
Vóór een 20 à 25 ja a r was de pruimenbladwesp zeldzaam in ons
land; nu schijnt zij wel ongeveer overal voor te komen, waar
pruimen op eenigszins groote schaal worden geteeld. Niet alle
verscheidenheden van pruimen hebben evenveel van dit insekt te
lijden; de Reine Claudes behooren tot de soorten, die wel het
meest worden aangetast. — Slechts bij d ro o g , zonnig weer bezoeken
de bladwespen de pruimebloesems om er hare eieren te leggen;
van daar dat men van de vreterij der b astaa rdrupsen in de
pruimen het minst last heeft in ja re n , toen het in den bloeitijd
der pruimeboomen flink regende.
Middelen. Men moet gedurende den bloeitijd er nauwkeurig op
letten, of zich ook zwarte wespen op de bloesems bevinden. Deze
Land- en Tuinbouwh.-. Ziekten en Besch. der Ooftboomen, IH. 6
rito