
•. .l lHn Üjsi Fjil-
U
III
24
in water als sporangiën optreden (inwendig zwermsporen vormen),
terwijl zij in vochtige lucht aanleiding geven tot de vorming van
een’ kiemdraad, m. a. w. zich als conidiën gedragen. —
Bij slechts een gering aantal der zwammen, die sporenzakken
(asci) met ascosporen voortbrengen, ziet men deze sporenzakken
afzonderlijk naast elkaar zitten op het plantendeel, waarin de
zwam leeft {Exoaseus; zie fig. 10). Bij verreweg de meeste zwammen
uit de bedoelde groep zijn een zeker aantal sporenzakken
met elkaar omgeven door een dicht ineengeweven zwamweefsel,
zoodat een veelal ongeveer bolvormig lichaam o n tsta a t, dat men
Fig. 17.^ De zwam van den klaverkanker {Sclerotinia Trifoliorum). Links:
een ^sklerotium, dat twee vruchtdragers heeft ontwikkeld (2 maal vergroot).
In t midden : doorsnede door een stuk van een apothecium (zeer vergroot) ;
men ziet de myceliurndraden en de sporenblazen (asci) in de meest verçchil-
lende ontwikkelingstoestanden. Rechts : eene sporenblaas, nog sterker vergroot
met de sporen. , ^ ’
eene ascus-vrucht of perithecium noemt (fig. 16; fig. 7). Bij
andere zwammen zijn de asci op eene schijf naast elkaar geplaatst;
zoo’n schijf noemt men een apothecium (fig. 17).
Veeltijds staan de conidiëndragers eener zwam alleen of los
naast elk aar, door geenerlei hulsel omgeven (fig. 12, 14). Bij vele
zwammen echter kent men ook conidiënvruchten of p y k n id e n ;
dat zijn lichamen, evenals^^de peritheciën door een dicht ineengeweven
zwamdraadweefsel omgeven, waarbirinen tal van coniën-
dragers hunne conidiën afzonderen (fig. 18). Terwijl vele pykniden
met uitzondering van eene kleine opening aan den to p , geheel
gesloten zijn, vertoonen andere aan den top eene veel grootere
14F7F
F-F4’
77F;F.
25
opening. En zoo zijn er pykniden, die van boven geheel open
zijn; er bestaat alzoo een, geleidelijke overgang tusschen eene
pyknide en eene zodevormig opgehoopte massa conidiëndragers.
Bij vele zwammen vormen zich niet slechts ascus-vruchten of
eonidien-vruehten (peritheciën en p y k n id en ), maar ook zoogenoemde
vruchtlichamen, die veelal knolvormig of hoedvormig zijn.
Deze vruchtlichamen bestaan uit ma ssa’s dooreen gevlochten
drad en , die alleen op bepaalde plaatsen aanleiding geven tot de
vorming ’t zij van sporenzakken
(asci), ’t zij van conidiëndragers
met conidiën.
Dikwijls ontwikkelen zich
zulke vruchtlichamen zeer
snel.
Van den gewonen, eefbaren
paddestoel {Agarieus eam-
p e stris, fig. 5) leeft het
mycelium, dat uit tallooze
draden b e s ta a t, in humus-
bevattenden grond. Zoolang
de vruchtlichamen zich niet
v o rm en , merkt men van deze
zwam niets. Maar zoodra de
tijd voor het ontstaan der
vruchtlichamen aangebroken
is, rijzen honderden zich door
elkaar slingerende draden uit
Fig. 18. Fene pyknide (2). Binnen een’
wand worden op het einde van conidiëndragers
de conidiën afgescheiden, die de
inwendige holte der pyknide vullen, en die
uit de opening der pyknide worden uitge-
spoten. Deze pyknide behoort bij Strickeria
obdueens, en is 70 maal vergroot. — Hoe
de conidiënafzondering in haar werk gaat,
is — 300 maal vergroot — bij 1 te zien,
welke figuur voorstelt de vorming van
conidiën binnen de pyknide van Cryptospora
hypodermia.
het mycelium o p , die te zamen een vruchtlichaam v o rm en , dat er
uitziet als een steel met een’ hoed erop. Aan de onderzijde van
den ,,hoed” vindt men talrijke dunne pla a tje s, die straalsgewijs
van den steel n a a r den omtrek loopen. Op deze plaatjes ontstaan
de mikroskopische conidiën, die telkens ten getale van vier stuks
door een steeltje worden gedragen en bru in gekleurd zijn. Deze
sporen kan men gemakkelijk te zien krijgen, wanneer men een’
rijpen hoed op een blad papier laat liggen; na eenige uren zijn