
i I
G
5 r i
■ ¡4*
Fi'j'ì
6 f 1 |
, i"
,j<j•f£
, iì
't 4ti
7,
iiMi
| | |
l'7Ì
ìm;
ii,l GA
‘ri?
'» I \
i £'
Fi
I
geschiedt door deeling van de bovengenoemde kleine cellen. Maar
de Baeteriën kunnen ook sporen v o rm en , die door eenen dikkeren
wand omgeven zijn, en daardoor aan ongunstige ornstandigheden
(droogte, hooge en lage temperaturen) weerstand kunnen bieden.
Deze sporen kunnen op tweeërlei wijze o n tstaan : òf eene geheele
bacteriecel omgeeft zieh mçt een’ dikken wand en wordt tot spore;
òf eene spore vormt zich in ’t inwendige eener bacteriecel.
De draadzwammen of eigenlijke zwammen bestaan uit lange
draden (h y p h en ), die òf geene tusschensehotten vertoonen en dan
uit ééne cel b estaan , òf wèl tusschensehotten hebben en dus
meercellig zijn. Deze draden echter zijn altijd veel dikker dan de
d rad en , waaruit sommige baeteriën bestaan. De draadzwammen
planten zich voort door sporen. Maar terwijl de sporen der slijmzwammen
en Baeteriën steeds längs ongeslachtelijken weg gevormd
worden, komt bij sommige draadzwammen eene geslachtelijke
voortplanting voor; in dit geval versmelt de inhoud van twee
verschillende cellen met elkaar om een lichaam te vormen, dat
tot verdere ontwikkeling in staat is.
Ik eindig deze inleiding met een beknopt overzicht over het
geheele plantenrijk.
Zaadplanten
Plantenrijk < Varen pian ten
Sporeplanten Mosplanten
Loofplanten /
Varens. *■-
. Paardestaarten, enz.
Bladmossen.
Levermossen.
Wieren.
j Slijmzwammen.
t Zwammen Baeteriën.
l Draadzwammen
'-•i
l i >1
t í
OVERZICHT VAN DE VOOR DE OOFTBOOMEN SCHADELIJKE PLANTEN, EN
VAN DE ZIEKTEN OF DE BESCHADIGINGEN, DIE ZIJ VEROORZAKEN.
I. ZWAMMEN.
A. SLIJMZWAMMEN (Myxomyceten).
De Slijmzwammen zijn wezens, die op de grens tusschen het
planten- en het dierenrijk staan. Zij bestaan uit eene grootere of
kleinere massa georganiseerde stof, die in h are samenstelling en
in al h a re eigenschappen overeenstemt met het protoplasma,
waaruit de levende cellen, zoowel van dieren als van planten,
zijn opgebouwd. Deze massa protoplasma, welke men een „plasm
o d ium " noemt, beweegt zich langzaam v o o rt, bepaaldelijk n aa r
vochtige plaatsen toe; omhnlt zij met h are uitloopers een of ander
stukje van eene plant of een dier, dan kan dit worden verteerd.
Komen de Slijmzwammen door de bovenvermelde eigenschappen
veel met lagere dieren (Moneren en Amoeben; zie het deeltje over
Dierkunde, bl. 182) overeen, — h are voorplanting door sporen
doet ze weer tot de eigenlijke zwammen naderen. Dé sporen zijn
gewoonlijk bolvormig en zien er uit als sporen van gewone zwammen
(fig. 1 , 1). Brengt men eene spore eener Slijmzwam in
water, dan neemt h a a r protoplasma water op; het zet zich dan
uit en k ru ip t n a a r buiten als een protoplasmaklompje, ’t welk
geen’ wand heeft en er ook geenen bekomt (2—6). Het krijgt
weldra een draadvormig aan h an g se l, dat bij de voortbeweging
dienst doet, en waaraan men den naam ,,trilh a a r geeft (7—9).
De vorm van het protoplasmaklompje is overigens verre van stand