
11
lii)
IF'
Het bitterrot verschijnt eerst in den vorm van lichtbruine
vlekjes onder de schil van den appel, welke vlekjes zich langzamerhand,
of ook wel sne l, vergrooten en daarbij eene meer
donkerbruine kleur aannemen. Weldra zinkt op de »aangetaste
plaatsen de huid in; in het b ruin geworden vruchtvleesch, vlak
onder de schil, ontstaan kleine, zwartè p u n tje s, die weldra door
de schil heen n a a r buiten dringen: dit
zijn de pykniden (bl. 24) van de zwam,
die de oorzaak van de ziekte i s , nl.
Gloeosporium fructigenum. Deze pykniden
zijn meestal in concentrische k rin gen
geplaatst; hoe grooter de ingezonken
rotplekken worden, des te meer kringen
van pykniden komen er voor den dag
(fig. 53). Langzamerhand kunnen de
bruine vlekken zich inwendig in het
vruchtvleesch zelfs tot het klokhuis toe
Fig. 53. Appel, aangetast gaan uitstrekken. E r blijft altijd eene
door bitterrot. scherpe grens bestaan tusschen het
b ru in e , door zwamdraden doorwoekerde, en het gezonde gedeelte
van den appel. Twee of meer rotvlekken k u n n e n , wanneer zij zich
u itb re id en , met elkaar versmelten ; en zoo kan ten slotte de geheele
appel in rotting overgaan, maar gewoonlijk blijven tusschen de
zieke massa volkomen gezonde plekken over. De aangetaste appelen
rijpen sneller dan de gezonden en vallen vroeg af.
De door het bitterrot aangetaste plekken smaken b itte r , en laten
nog een’ tijdlang een’ bitteren smaak a ch te r, op de wijze als
kinine. De rotte plekken zijn aanvankelijk stevig, maar worden
spoedig week.
De ziekte komt vooral in Amerika v o o r, het meest in de omgeving
van de Mississippi en de Ohio; ma ar ook in de meeste streken
van Europa ontbreekt zij nie t, al behoort zij er niet tot de meest
algemeen voorkomende ziekten. Zoo is het ook in ons land.
De bovengenoemde zwarte puntjes (pykniden) van Gloeosporium
fructigenum openen zich bij vochtig weer en störten alsdan hare
•sporen uit. Deze k u n n en , wanneer zij op de oppervlakte van een’
appel komen en daar ontkiemen, aanleiding tot de ziekte geven.
Alleen appelen, die geheel of bijkans geheel volgroeid z ijn , worden
aangetast; de kiembuizen der sporen schijnen ook wel de geheel gave
opperhuid te kunnen binnendringen, maar doen dit toch meestal
op plaatsen, waar zich kleine wondjes
bevinden. De draden der zwam groeien
steeds tusschen de cellen van het vrucht-
vleesch;in, en ontnemen daaraan de suiker,
en waarschijnlijk nog andere voedende
stoffen; het gevolg is dat de cellen, die
in de b u u rt van de zwamdraden liggen,
doodgaan.
Uit de onderzoekingen van Simpson en
von Schrenk en Spaulding is gebleken,
dat de zwam van het ,,b itte rro t” ook de
takken en twijgen van den appelboom
kan a a n ta s te n , en bij deze eene soort
van ,,k an k e r” veroorzaakt. De ,,b itte rro tk
an k e r” doet zich voor als zwarte, langwerpige
plekken, waar de schors ingedeukt
is (fig. 54). De schors is op die plekken
gestorven en vertoont allerlei scheuren en
b a r s te n , tengevolge van de omstandigheid
dat zij samenschrompelt maar toch stevig
aan het onderliggende hout bevestigd
blijft. Rondom de doode plek vormt zich
weldra wondhout, dat tra c h t, deze plek
te overwallen. — Het hout onder de
gestorven schors is b ru in gekleurd.
De zwam schijnt slechts twee ja a r lang
Fig. 54. „Bitterrot-kanker”. ®P plekken te blijven leven;
vandaar dat deze kankerplekken zich niet
zoo sterk uitbreiden en op den d u u r geene zoo ernstige ziekte-ver-
schijnselen aan de takken in ’t leven roepen als de gewone boom-
‘. ■; 7■ ' L:
?
I:
■ . L 4
h
,U.