
I
■ t o r i
f
, ï
i
buikzijde, ni. vleeeschkleurig rood. Zij maken eerst kleine, nau-we
Fig. 47. De roode houtrups (Cossus ligniperda) en hare gedaanteverwisselings-
toestanden (nat. gr.). De vrouwelijke vlinder is vliegend, de mannelijke vlinder
zittend afgebeeld.
J
gangen in ’t spint; later veroorzaken zij veel wijdere gangen in
’t meer n a a r binnen gelegen h o u t, zoodat dit — wanneer een 20
tot 100 tal rupsen in éénen enkelen boomstam huist — erg wordt
doorgraven. Deze gangen laten zich gemakkelijk onderseheiden van
die van vele andere insekten, doordat zij op de doorsnede plat
ovaal zi jn,^en natuurlijk zeer wijd, in overeenstemming met de
grootte der rups. Deze la a ts te , binnen in den boomstam zeer weinig
aan de wisseling der jaargetijden blootgesteld, heeft eenige jaren
■ noodig voor h are ontwikkeling. De houtrupsen schijnen daarvoor
d rie , vier of vijf jaren te behoeven; waarschijnlijk is h aa r levensd
u u r afhankelijk van de soort van boomen, waarin ze zich
ophouden, en van den ouderdom dier boomen. Op dezelfde wijze
als de glasvleugelige vlinders (bl. 88), maken de houtrupsen eene
opening aan de oppervlakte des s tam s , waaruit zij de fijngebeten
houtspaandertjes verwijderen.
Somwijlen tasten de houtrupsen boomen a a n , die niet volkomen
gezond zijn; maar dikwijls genoeg ook vestigen zij zich in volkomen
gezonde boomen. Zij worden in alle mogelijke soorten van
loofboomen aangetroffen. ’t Meest vindt men ze in wilgen, populieren,
appel- en pereboomen, elzen, berken en iepen. Zij maken
dikwijls nabij den voet des booms de gangen zóó dicht bij e lk a a r,
dat een flinke windvlaag voldoende i s , om een’ dikken stam neer te
veilen. — Is de ru p s volwassen, dan begeeft zij zich in de nabijheid
van eene opening in den s tam , of wel zij vervaardigt eene nieuwe
opening. Zij werpt de overtollige houtspaandertjes n a a r b u ite n , en
verpopt in eene cocon, bestaande uit door spinseldraden vereenigde
houtspaandertjes. — De pop is 4 à 5 cM. la n g , roodbruinachtig
van kleur. Aan de uiteinden van hare licliaamsringen staan reeksen
van fijne stekeltjes, die de pop in den volgenden zomer behulpzaam
zullen zijn, om zich uit den stam n a a r buiten te boren. De pop
toch ligt met het kopeinde n a a r de opening g ek e erd , waardoor het
dier n a a r buiten kruipt. Elke beweging van de leden der pop
veroorzaakt eene vooruitgaande v e rsch u iv in g , maar laat geene
achteruitgaande beweging toe, ten gevolge van de aanwezigheid
der zooeven genoemde stekeltjes. De pop schuift eerst wat zaagmeel
I