
i I !
If! Fi
c' 1 '
B l a d r o l l e r s .
(Dierk. bl. 158) omvat kleine vlindertjes, die in tegenstelling met
de insgelijks kleine motvlindertjes, goed ontwikkelde, vrij breede
vleugels hebben. De rupsen van vele soorten leven in ineengerolde
bladeren (van daar de naam der familie!), a n d e r em ’t inwendige van
vruchten of van twijgen, of wel onder de schors van boomstammen.
De bladrollers vliegen meest bij avond en bij n a ch t, en houden
zich over dag schuil tusschen de bladeren der boomen of onder
’t g ra s; wanneer zij d aa r worden gestoord, vliegen zij ook over
dag een eindweegs weg. Vele soorten doen in meerdere of mindere
mate schade aan ooftboomen.
Vooreerst vermeld ik een aantal
in a a n e e n g e s p o n n e n b l a d e r e n l e v e n d e bl a dr ol l e r s .
De s p i t s v l e u g e l i g e b l a d r o l l e r {Teras eontaminana Hübn.),
met zeer langwerpige voorvleugels, waarvan de spits sikkelvormig
uitloopt. Grondkleur lichtgeel tot roestkleurig rood. Nerven en
verschillende dwarsstrepen donkerder. Achtervleugels grijsachtig
wit. Overigens zeer uiteenloopend gekleurd, zoodat men verschillende
variëteiten onderscheidt. Lengte 7 1/2 mM ., vleugelspanning
20 inM.
Rups g rasg ro en , aan de buikzijde lichtgroen, met zwartbruinen
kop en zwarte borstpooten.
De vlinder vliegt de eerste maal in J u n i, de tweede maal in
’t laatst van Augustus, in September of October. De rupsen vindt
men in ’t v o o rja a r, en later weer in A u g u stu s, vooral aan p eren ,
maar ook aan appe len, p ru im e n , abrik o z en , slee- en meidoren.
Zij rollen bladeren ineen en spinnen later het eene blad aan het
andere met draden vast; zij verpoppen binnen dit losse spinsel.
De p e r e b l a d r o l l e r {Teras holmiana L.), een sierlijk vlindertje,
eveneens met lange voorvleugels, die oranjegeel van kleur zijn,
aan den voorrand roodbruin; een sneeuwwitte, driehoekige vlek
op ’t midden van den voorrand. Achtervleugels donkergrijs. Lengte
51/2 mM. , vleugelspanning 8—10 mM.
Rups geel, met lichtbruinen kop, b ruin halsschild, zwarte
borstpooten.
Het vlindertje vliegt einde J u n i, in Ju li of Augustus. De rups
leeft in Mei of J u n i tusschen bladeren van pere-, appel-, pruime-,
kerseboomen, mei- en sleedorens en rozen. Zij spint die bladeren
met enkele draden aanéén. Daar vindt men ook in Ju n i de geelroode
pop. Slechts ééne generatie.
De b r u i n g e v l e k t e b l a d r o l l e r {Tortrix xylosteana L.) is heel
wat grooter dan de voorgaande soort.
De lengte van ’t mannetje bedraagt
8 1/2 mM., vleugelspanning + 20 mM. ;
het wijfje is nog wat grooter. Kop,
borststuk en voorvleugels zijn lichtbruin
grijs, olijfbruin of geelbruin,
de vleugels met kaneel- of donker kof-
fiebruine teekeningen. Achtervleugels
b ru in g rijs, staartpluim bruinachtig.
Rups donkergrijs of groen met zwarten
k o p , zwart halsschild en dito
borstpooten.
De vlinder vliegt in J u n i, Ju li of
Augustus. In ’t voorjaar komen de
Fig. 59! De pi-uimenbladroller I’“ ?®®" voorschijn, die vooral op
{Grapholitha pruniana)'. rups, pop eiken le v e il, maar ook op ander loof-
en vlindertje. Nat. gr. ^ eveneens op p ru im e -, k e rse -,
appel- en pereboomen worden aangetroffen, verreweg het meest
op zandgrond, wat in den aa rd der zaak lig t, omdat daar vooral
eiken groeien. Ook deze soort leeft tusschen los aaneengesponnen
bladeren. Daar vindt men ook in J u n i de slanke, zeer beweeglijke,
bruine pop.
Bestrijding der laatstgenoemde drie soorten (bl. 118 en 119).
Men kan tegen deze bladrollers niet veel anders doen dan de rupsen