
a.
,, I ; :i
V.
b.
II.
III.
IV.
In de nog jonge vruchten leven pootlooze, witte,
bruinkoppige larven van snu itto rren ; Bhynchites
Bacchus of BJu auratus ( I I I , 43).
In de vruchten leeft eene 16 pootige, eerst geelwitte,
later vleeschkleurige r u p s , die het klokhuis
w^egvreet en een’ gang van daar n a a r de oppervlakte
graaft („wormstekigheid” , veroorzaakt door
CarpocasfJa p om o n a n a ; I I I , 124).
Sommige plekken der vruchten zien er u it, alsof zij
bevroren waren: de appelen zijn „glazig" (IV, 92).
De vruchten zijn gebarsten.
Op de schil der nog niet rijpe appelen ontstaan vlekken,
die niet in het vruchtvleesch doordringen.
1. Cirkelvormige, kurkaehtige, bruine vlekken, vaak
door een wit vliesje omgeven: zoogenaamde
vlekken", veroorzaakt door de appelschurftzwam
{Fusicladium d endritieum, I I , 61).
2. Nog andere vlekken, echter van weinig beteekenis-
dus hier niet te behandeleii.
Het vruchtvleesch vertoont vlekken , of gaat ook wel in
zijn geheel in rotting over.
1. In T vruchtvleesch, dicht onder de schil, ontstaan
b ru in e , stippelachtige vlekken; het vruchtvleesch is
op die plaats bitter. (,,Stippelige appelen” ; oorzaak
niet zeker bekend, misschien eene zwam, nl. Spi-
loeaea P om i; IV, 92).
De vruchten gaan rotten.
a. De schil van den rotten appel is koolzwart;
aanvankelijk geen zwamhoopjes aan de oppervlakte:
,,Z iva rtro t" , veroorzaakt door Monilia
( I I , 144, 146).
De schil van den rotten appel is bruin.
Het rot wordt veroorzaakt:
aa. door Monilia: buiten op den appel ziet men
grijze of gele zoden van eene schimmel; deze
2.
h.
zoden zijn vaak meer of minder duidelijk in
concentrische kringen gerangschikt ( I I , 142—
144; 146, 147). Zie fig. 7.
bb. door Pénicillium glaiieum {penseelsehimmel)
Fig. 7. Monilia-rotte appel.
: op de schil ziet men
blauwachtige schimmelzo-
den ( I I , 55).
cc. B o try tis einer ae Per s. : Op
de schil verschijnen bruin-
grijze schimmelzoden.
cc. Mucor-eoorien'. Op de schil
ziet men eenen donker-
b ru in e n , eenige millimeters
hoogen hoop schimmelzoden.
dd. Gloeosporium fruetige-
num. De appel, die korten
tijd vóór den oogst op bepaalde
plekjes onder de schil
b ruin werd, terwijl hij uitwendig nog volkomen
gaaf w as, gaat op die plaatsen later in
rotting over; en op de rotte plekken komen
daa rna talrijke zwarte puntjes te voorschijn.
Dan schrompelt de vruchthuid op de a a n getaste
plekken langzamerhand inéén. Het
vleesch wordt d o n k erb ru in , sponzig, ruikt
nog wel a a n g en a am , maar smaakt bitter.
(Deze ziekte, die onder den naam van
,,b itte rro t" bekend is , komt in Europa
minder voor dan in Amerika; I I , 89).
Pereboom.
A. Ziekteverschijnselen of vreterij aan de M a d e r e nm
I. De bladeren van den geheelen boom, of althans van
geheele ta k k e n , hebben eene ab n o rm a le , veel te lich te ,