
î■
f
U
MF
•F
aurelia somtijds merkbaar nadeeling; het komt zelden of nooit
voor, dat geheele boomen door deze soort worden kaalgevreten.
Gl a s v l eug e l i g e Vl inders.
Deze kleine familie omvat hoogstens middelmatig groote vlinders
met vrij lange, smalle vleugels, die geheel of grootendeels gias-
helder zijn. Het achterlijf is bij de meeste soorten vrij smal, en
draagt aan het uiteinde een’ bundel haren. De grondkleur van
’t lichaam is donkerbruin of zw a rt, maar vertoont heldergele of
roode banden. De pooten zijn lang en dun; de sprieten van middelmatige
lengte, cylindervormig.
Vele soorten gelijken door hare glasheldere vleugels en hare
kleuren op wespen of op verschillende soorten van vliegen en muggen.
De glasvleugelige vlinders leggen
hunne h a rd e , bruine eieren
tegen stammen en takken van
houtgewassen aan, meestal op
pla atsen, waar de stam of tak
gewond is. Ieder ei wordt afzonderlijk
gelegd.
Fig. 46. De - appelboom-Sesia (Sesia
De rupsen leven in het hout;
myopaeformis), nat. gr.
zij zijn ivoorkleurig wit met een’
bruinen kop. Sommige glasvleugelingen overwinteren als rups
eenmaal, andere twee maal. — De poppen zijn b ru in ; de leden
van h a a r achterlijf zijn voorzien van kransen n a a r achteren gerichte
d o re n s , met behulp van welke zij z ich , tegen den tijd dat de vlinder
zal uitkomen, uit den stam of den t a k , waarin zij le v en , halverwege
n a a r buiten werken. Zij liggen, evenals de poppen van andere
h o u tru p sen , in eene wijde, in ’t hout uitgegraven holte, in de
nabijheid van de uitgangsopening in den stam , die zij reeds als
ru p s hebben gegraven. Zij zijn omgeven door eene ovale cocon,
waarin eene menigte .afgeknaagde houtdeeltjes vastkleven.
Wij moeten hier nader behandelen Sesia tip u lifo rmis Clerk (de
aalbes-Sesia) en Sesia myopaeformis Borkh. (de appel-Sesia).
De a a l b e s - S e s i a (Sesia tipuliformis Clerk.)
heeft eene vleugelspanning van 15—20 mM.; zij is glinsterend
groen of blauwzwart, en heeft het achterlijf geel geringd. Het
dier is teer van bouw en lijkt eenigszins op eene langpootmug.
Aan het staarteinde is een donker gekleurde pluim bevestigd.
Deze soort vliegt als volwassen vlinder in het midden van Mei
en in Ju n i. Hare ru p s graaft gangen in de bovenste deelen der
takken van aal- en k ru isb e s stru ik en , welke zij doet kwijnen of
afsterven. Zij houdt zich d aa r op van af Ju li of Augustus tot in
Maart van het volgende ja ar. Op de p la a ts , waar de ru p s het
laatst vertoefde, vindt men in de eerste helft van Mei de pop,
besloten in een cocon.
De aalbes-Sesia is hier te lande vrij algemeen, en doet o.a. in
’t Westland en den Bangert veel nadeel. De aangetaste twijgen
der bessestruiken vallen in ’t oog door h a re boorgaten, waaraan
uitwerpselen vastgekleefd zijn. — Zulke twijgen moeten tijdig w orden
afgesneden en verbrand.
De a p p e l - S e s i a (Sesia myopaeformis Borkh.).
Deze glasvleugelige vlinder (fig. 46) heeft eene vleugelspanning
van 18—22 mM. Hij is , van boven gezien, zwartblauw; het vierde
lid van het slanke achterlijf evenwel is rood. Voorvleugels smal,
achtervleugels breed. Beide zijn glashelder, met uitzondering van de
vrij breede r a n d e n , en van eene vierkante vlek op de voorvleugels,
welke zwartblauw van kleur zijn.
De appel-Sesia, welke op verschillende plaatsen in Gelderland
werd aangetroffen, wordt van af het laatst van Mei tot in Augustus
als vlinder gezien. Dan verlaat deze — gewoonlijk in den voor-
middag — bij mooi weer het pophulsel, nadat dit halverwege uit
den stam geschoven is. Een u u r na het uitkruipen van den vlinder
zijn diens vleugels geheel ontplooid; dan vliegt hij op en danst
in huppelende vlucht rondom de kroon van een’ appelboom,
meestal van d ie n , waaruit hij zelf te voorschijn kwam. Dan grijpt