
u ;
ain ‘
>11
■ ,wi ;\,
‘irî, *
vlekken (fig. 56), die geene groote uitbreiding erlangen, doordat het
blad rondom het zieke gedeelte een kurklaagje als een beschüttend
muurtje vormt. Weldra is de zieke plek geheel afgestorven; dan
valt dit doode stukje blad e ru it, een rond gaatje in het verder
gezonde blad achterlatende, alsof dit laatste met een hagelschot
doorboord ware. Vandaar de naam ,,hagelschotziekte.” Enkele van
die plekken hebben voor den boom geen beteekenis; maar wanneer
zij bij duizenden voorkomen, zoodat ieder blad van den boom met
twintig en meer vlekken bedekt is of
evenzooveel gaten vertoont, dan wordt
de werkzaarnheid der bladeren er zeer
door o n d e rd ru k t, en oefent dit een’
noodlottigen invloed uit op de ontwikkeling
èn van de vruchten èn van de
twijgen èn van de knoppen voor ’t volgende
ja ar. Worden de bladeren reeds
in h are eerste jeugd door de ziekte
a an g e ta st, dan komen zij niet tot ontwikkeling,
maar schrompelen inéén. Soms
worden de bladstelen a a n g e ta s t, en dan
Fig. 50. a — Clasterosporium- vallen de bladeren veel te vroeg af.
U rg rit. ' '' = .
die onder den naam Clasterosporium
earpophilum^^ (Lév.) Aderh. (= CI. Amygdalearum Pass.) bekend
IS. De conidiëndragers komen in bruine bundels aan de bladoppervlakte
te voorschijn, en vormen aan hunnen top elliptische bruine
conidiën met 3—5 tusschensehotten.
Minder v a ak , maar toch sommige ja ren tamelijk veel, vestigt
zieh deze zwam op de vruchten (perziken, abrikozen, kersen)
die daardoor zwarte, schurftachtige vlekken (fig. 50) k rijg en , welk¡
m groei achterblijven, terwijl de andere deelen van d e ’vrucht
bhjven doorgroeien, zoodat de vruchten een’ geheel onregelmatigen
vorm krijgen.
Ook vormt dezelfde zwam de bruine vlekken aan de jonge
scheuten, vooral bij perziken, welke veelal bekend zijn onder
den naam van , , w a t e r k a n k e r ” . Deze ziekte vertoont zich a an vankelijk
als donkerbruine, ingezonken vlekken op de schors;
breiden deze zich later u it, zóó, dat zij den geheelen scheut
omgeven, dan sterft al wat zich boven iedere vlek bevindt, af.
Op de bruine plekken ziet men vaak een’ gomdroppel, daar op de
door de zwam aangedane plaatsen zich in de weefsels gom vormt.
In wonden van twijgen, takken en stammen, die gom u itsto rten ,
m. a. w. aan de zoogenoemde , ,gomziekte” lijden, komt de bovenbedoelde
zwam zeer veel voor. Onze landgenoot Beyerinck trof
h a a r daarin het eerst aan, en bewees door infectieproeven, dat
men door de zwam (die door Oudemans Coryneum Beyerinckii
genoemd werd, maar die volgens Aderhold’s onderzoekingen dezelfde
is als zijn Clasterosporium carpophilum) in gezonde
boomen over te b ren g en , bij deze de gomziekte kan opwekken.
Aderhold herhaalde deze proeven, en kwam tot de conclusie, dat men,
wanneer men gedurende den tijd , waarin de boomen levenswerk-
zaam zijn, de conidiën der zwam in kleine insnijdingen in stam
of takken b ren g t, de gomziekte kan in ’t leven roepen. Maar
dergelijke infecties hebben geen re su lta a t, wanneer zij in den
winter geschieden.
Hoewel nu uit de genomen proeven b lijk t, dat Clasterosporium
carpophilum eene ,,g om z i e k t e ” kan veroorzaken, is daarmee
geenszins gezegd, dat deze ziekelijke gomvorming ook niet door
andere oorzaken in ’t leven kan worden geroepen; ja het laatste
is zelfs zeer waarschijnlijk.
De kenteekenen van wat men ,,g omz i e k t e ” noemt, zijn de volgende.
Uit de schors der stammen, takken, en zelfs der jonge twijgen
van kerse-, abrikoze-, pruime- en perzikboomen komen waterheldere,
gele of bruingele, dikvloeibare gommassa’s te voorschijn, die tot
druppel- of knolvormige lichamen verstijven. Deze gommassa’s
zwellen in water sterk op; in spiritus zijn ze onoplosbaar. Soms
(vooral bij pruimen) vindt men ook gompareltjes op de vruchten. —
De gomziekte doet de tak k en , die er door aangetast z ijn , kwijnen
en sneller of minder snel sterven; is de stam aan g eta st, dan gaat
de geheele boom te gronde. De bladeren van de aangetaste takken —
Land- en Tuinbouwh. : Ziekten en Besch. der Ooftboomen, II. 6
-