
y.
r i i ;
ü
jf
ei aan den neus (bij de kelk) der jonge vru ch t vastgekleefd; in
andere gevallen d a a r, waar deze aan den steel vastzit; ook wel op
de plaatsen, waar twee vruchten elkander a a n ra k e n , of waar een
blad tegen eene vrucht aan ligt. (Altijd wordt dus het eitje gelegd
op eene p la a ts, waar het tegen feilen zonneschijn, tegen hagel of
regenbuien beschut is). Na acht dagen komt het rupsje te voorschijn;
het vreet zich dadelijk door de schil van den appel of de peer
h e e n , en neemt alsdan vlak onder die schil eenige dagen rust. In
deze rustperiode is het nog mogelijk, aan laagstammige boomen het
diertje op zijne
y plaats van oponthoud
te vinden en
te dooden. Wel-
d ra echter zet het
zijnen weg in
’t inwendige van
de vrucht voort.
Zijn eigenlijk
voedsel bestaat
niet uit het
v ruchtvle esch,
maar uit de ei-
-■>5: witrijke kern der
Flg. 62. Rups der woruastekige appeleu. a ~ volwasseu zaden. Daarom
rups; h — iugesponneu rups; c = rups, uit het spinsel , ’ .
genomen, d = : pop; e = pophuid, te voorschijn körnend rups
uit het spinsel. (Iets vergroot). zieh ZOodanig
door het v ru ch tvleesch
heen, dat zij in den k o rtst mogelijken tijd het klokhuis
bereikt. Aldus vormt zij een uite rst nanw gangetje (in fig. 61, 5
door een pijltje vlak bij den steel a a n g ed u id ), dat nauwlijks in
’t oog valt. Is echter de vru ch t op het tijdstip, waarop het rupsje
zich vertoont, nog zéér jo n g , zoodat het nog lang kan duren vóór
de pitten zich behoorlijk ontwikkeld h eb b e n , dan graaft het rupsje
zich een tijdlang onder de schil v o o rt, en begeeft zich eerst later
naa r het klokhuis. Heeft nu het insekt het klokhuis met de daarin
ri't!
aanwezige pitten geheel uitgevreten en alles door zijne korrelige
uitwerpselen duchtig v e ro n tre in ig d , dan vreet het zich een’ gang
n a a r buiten toe (zie fig. 61, 5, het tweede pijltje), door welken het
den appel verlaat. — Hoeveel tijd de rups noodig heeft om het
klokhuis geheel uit te v reten , is zeer verschillend; dat hangt af
van de grootte der v ru c h t, maar vooral van aan ta l, grootte,
voedzaamheid en rijptegraad der pitten. Zijn de pitten van éénen
appel onvoldoende voor de voeding van het ru p s je , dan graaft het
zich n a a r buiten en, boort zich dadelijk in eenen tweeden appel
in. Hangt deze vlak bij den ee rsten , dan wordt hij veelal met
eenige spinseldraadjes daaraan vastgesponnen. — De opening,
waardoor de pasgeboren rups zich n a a r binnen heeft begeven, is
later gewoonlijk niet meer te zien; zij groeit veelal geheel dicht.
Zoo kan dan ook eene vrucht door een rupsje bewoond worden,
zonder dat er uitwendig iets van wordt gemerkt. Maar bij vruchten
met vele en flinke p itten, in welke de rups zich langen tijd
ophoudt, legt deze vaak eenen uitvoergang aan, om daardoor
heen de korrelige uitwerpselen, die zich anders te veel zouden
ophoopen, te verwijderen. Natuurlijk vindt men ook altijd zoo’n
grootere opening aan de oppervlakte van iedere v ru c h t, waarin
zich eene grootere rups heeft ingeboord, die vooraf in eene andere
vrucht had geleefd.
De aangetaste vru ch t valt af zoodra de pitten geheel vernield
zijn. Zulke vruchten zijn dus gewoonlijk vóór den normalen tijd
rijp (,,noodrijp” ). Dikwijls valt ook de aangetaste vrucht reeds
af vóór zij rijp is; althans een windvlaag of een stoot tegen
den stam is voldoende om h a a r te doen afvallen. Valt echter de
vrucht geheel vanzelf a f, dan heeft de ru p s h a a r op dat tijdstip
reeds verlaten; maar daar het afvallen gewoonlijk tengevolge van
den wind of door andere oorzaken vroeger geschiedt, vindt men
in de meeste afgevallen vruchten het insekt nog aanwezig. Dit zet
dan in de afgevallen vrucht zijne vreterij nog een tijdlang voort,
en verlaat h a a r la te r, om eene plaats té zoeken, ten einde zich
in te spinnen.
Voor dat doel zoekt de ru p s eene plek op, waar zij tegen de