
'«f . í -
‘II!
vochtigheidstoestand van lucht en g ro n d , — zij verschillen het
eene ja a r van het an d e re , en niet het
minst juist in die maanden van het
ja a r , waarin de ontwikkeling en groei
der onderseheiden organen plaatsgrijpt.
Dat alzoo bij denzelfden boom het eene
ja a r en het andere de groei der
scheuten, der bladeren en v ru ch ten ,
zeer verschillend snel geschiedt, spreekt
wel van zelf. Koude, natte voorjaren
werken vertragend. Daardoor reeds
laat zich v e rk lä ren , dat de Fusicla-
dium-ziekie het eene ja a r veel sterkere
uitbreiding verkrijgt dan het andere.
Vreterij door insekten kan in gelijken
zin en om dezelfde reden daartoe
meewerken. Ontbladering der twijgen
brengt aan den eenen kant een’ langzameren
groei dezer twijgen en der
vruchten teweeg, waardoor deze o rganen
längeren tijd in de gelegenheid
gesteld zijn, door de zwam besmet
te worden. Aan den anderen kant
brengt de ontbladering der boomen in
den voorzomer eene ontwikkeling van
vele jonge bladeren in het volgende
gedeelte van den zomer met zich mee;
er ontstaan aldus een groot aantal
jonge Organen, die zeer vatbaar voor
besmetting zijn, terwijl de zwam
Fig. 4ß. Schnrftige peretakkeD.
Nemen wij nu nog in aanmerking, dat de weersgesteldheid ook
rechtstreeks op het gedijen van de zwam (kieming der sp o re n , g ro e i,
productie van nieuwe sporen) van invloed is , dan is het duidelijk
dat Fusicladium p ir in um het eene ja a r zoo groote uitbreiding
k rijg t, en het andere ja a r bijkans geen beteekenis erlangt. —
Wat de bestrijding a an g a a t, kan in hoofdzaak n a a r bl. 63 worden
verwezen. Van de behandeling met Bouillie Bordelaise (drie maal
in ’t j a a r , gelijk op bl. 63 werd aangegeven) zag ik nitstekende
resultaten; de twijgen groeiden er veel beter van en de peren
bleven gaa f, kregen weinig barsten en geen zwart overtreksel.
Wil men niet vaker dan éénmaal per ja a r sproeien, dan passe
men de eerste besproeiing toe, nl. die, welke wordt aangewend
ongeveer 14 dagen vóór de knoppen opengaan. — Men meent door
eene flinke bemesting met Thomasphosphaatmeel de vatbaarheid
voor de ziekte te hebben verminderd.
Fusicladium Cerasi Sacc. (= Acrosposium Cerasi Rabenh.)
oorzaak van , ,het z w a r t ” v a n de k e r s e n .
Jo n g e , nog groene k e rsen , die nog niet de halve grootte hebben
bereikt, zijn soms bedekt met hoopjes van een fluweelachtig,
zwartgroen overtreksel. Deze hoopjes zijn soms in vrij groot aantal
op eene enkele kers aanwezig, en hebben eene afmeting van 2—3
mM. in doorsnede. Zij verhinderen den verderen groei der aangetaste
k e rsen , die langzamerhand verdorren.
De bedoelde zwartgroene hoopjes bestaan uit de conidiëndragers
en de conidiën van de zwam Fusicladium Cerasi.
Deze zwam ontwikkelt zich vooral bij nat weer, en doet soms
groote schade aan verschillende soorten van k e rs e n , vooral aan
meikersen.
Van de zwam Fusicladium Cerasi kent men tot dusver nog
maar alleen den conidiën voortbrengenden vorm.
Bestrijding. Is de ziekte eenmaal o pgetreden, dan verwijdere
men zoo spoedig mogelijk de aangetaste onrijpe k e rs e n , en ga
daarna over tot bespuiting met Bouillie Bordelaise. Ook als voor-
behoedmiddel kan men deze pap met goed gevolg aanwenden: in
strek en , waar het kwaad dikwijls optreedt, ga men — zoodra
aanhoudend nat weer intreedt ten tijde dat de kersen nog onvol-
groeid en groen zijn, — tot bespuiting over. —